Verslaving aan nieuwe technologieën is niet natuurlijk

Illustré par :

Er zijn kant-en-klare argumenten die als een stroom van bewijsmateriaal in onze samenlevingen circuleren. Of ze waar of onwaar zijn is voor de meeste mensen irrelevant, het gaat erom mee te gaan in het ideologische (scherm)geroezemoes op de achtergrond zonder de ware betekenis ervan in twijfel te hoeven trekken. Al meer dan een eeuw wordt technische vooruitgang vaak verward met menselijke vooruitgang(1), waarbij de ene noodzakelijkerwijs de andere leidt in een ballet dat velen zich spontaan, natuurlijk en gelukkig voorstellen, als een omhelzend paar dat de tango van een gelukkige toekomst danst.

In deze eigentijdse fabel worden jongeren vaak als voorbeeld gesteld voor hun onbevangenheid ten aanzien van nieuwe technologieën, met name vanwege hun verliefdheid op de digitale wereld en haar mooiste digitale attributen: tablets en smartphones, connected objects en kunstmatige intelligentie, robots en sociale netwerken. Zij zijnvan nature geneigd tot nieuwe technologieën, die zij veel gemakkelijker zouden waarderen en beheersen dan volwassenen.

JONGE MENSEN DIE GECHARMEERD ZIJN VAN NIEUWE TECHNOLOGIEËN?

Maar deze opvatting is onjuist: jongeren hebben geen aangeboren kennis van nieuwe technologieën. Vaak zijn hun vaardigheden op dit gebied nauw verbonden met de toepassingen en software waar hun leeftijdsgroep van houdt, maar deze raken vertrouwd of onbestaande zodra zij uit de comfortabele sleur van hun gewoonten worden gehaald. Zo hadden meer dan één ouder — die hun tiener voor een genie van digitale hulpmiddelen hielden — de verrassing op een dag plotseling in rang te stijgen toen hun jonge wonderkind om hulp kwam vragen om… een e‑mail te versturen of een tekstverwerker te gebruiken! Een bewijs van het absurde dat jongeren niet voorbestemd zijn voor technische vooruitgang: zoals iedereen leren zij ermee om te gaan door contact met anderen, en hun enige voordeel ten opzichte van volwassenen is dat hun gedrag flexibeler en kneedbaarder is omdat het nog niet gesmeed is door tientallen jaren gewoonte.

Bovendien wordt hun vermeende gehechtheid aan hoogtechnologische instrumenten vooral ingegeven door de wens om sociale contacten te hebben. Hun virtuositeit in het gebruik van sociale netwerken is in zekere zin vergelijkbaar met het leren van taal bij zangvogels (spreeuwen, merels, mezen, vinken, roodborstjes, enz.): het is door het imiteren van meer ervaren soortgenoten dat jonge vogels leren melodieuze liederen te componeren en met elkaar te communiceren; zonder een leermeester is geen enkele vogel in staat om goed te zingen! Bovendien is het wederzijds imiteren van liederen vaak een teken van grote emotionele verbondenheid. Zo is het vermogen van papegaaien om stemmen (niet alleen menselijke) perfect te imiteren een manier om duurzame banden te consolideren: door elkaar te imiteren geven het wijfje en het mannetje blijk van hun gemeenschappelijke wil om een monogaam paar voor het leven te vormen. Ook bij de Siamang-apen in Indonesië zingen het mannetje en het vrouwtje elke morgen duetten, die des te harmonieuzer zijn omdat de partners al lang aan elkaar gehecht zijn.

DE BEHOEFTE AAN ECHTE SOCIALE BETREKKINGEN

Er is iets soortgelijks in de « liefde » van jongeren (en volwassenen) voor nieuwe technologieën. Zij zijn niet zozeer geïnteresseerd in het spelen met technische nieuwigheden, maar veeleer in het zich sociaal integreren door het imiteren en overnemen van de gedragingen die om hen heen in zwang zijn. Als bepaalde instrumenten intensieve communicatie mogelijk maken — dat wil zeggen elke dag, op elk moment, op school of thuis — zullen zij natuurlijk snel populair worden bij tienerstammen. Een leeftijd waarop je je moet laten gelden, zo mogelijk door je aan te sluiten bij een groep vrienden met wie je je volledig kunt identificeren. En als jongeren dankzij sociale netwerken uitdagingen kunnen aangaan op TikTok, hun mening kunnen posten op Twitter of de nieuwste vrouwelijke influencers kunnen volgen op sociale netwerken, is het duidelijk dat verbondenheid van vitaal belang wordt, niet omdat je het per se leuk vindt, maar om net als anderen te zijn. Om je niet buitengesloten te voelen.

Laten we eens kijken naar een zangeres voor wie sociale netwerken behoorlijk succesvol zijn geweest: Angèle. In zijn liedje La Thune zijn sociale netwerken geen plaats van onbaatzuchtige vrije meningsuiting. Zij zijn de spiegel waarin iedereen probeert te bestaan in de ogen van anderen, en daarom ‘te mensen willen gewoon beroemd zijn, en dat is alles wat nodig is om ze in beweging te krijgen, om hun kont in de versnelling te krijgen voor een drankje, foto’s op Insta zijn een must, anders wat is het punt als het niet eens om ze te laten zien? « Anderzijds is de tijd die online wordt doorgebracht lang niet voor iedereen een bron van voldoening, en zelfs modieuze zangers zeggen wel eens: ‘To Waarvoor? Je bent zo alleen achter je scherm. Je denkt aan wat de mensen zullen denken. Maar je laat ze allemaal onverschillig. « In deze spiegel van illusies is het ritueel van de verbinding evenzeer een persoonlijk verlangen als een sociale verplichting (hoe kun je er niet bij zijn als iedereen aanwezig is?), ook al laat niemand zich ten diepste misleiden door het schijnbeeld van sociale relaties dat de digitale wereld biedt.

De lange « sociale winter » waarin het coronavirus ons heeft gestort (dit kleine, onzichtbare wezen dat de mens weer op zijn plaats zet als een bescheiden en kwetsbare schakel in de ecosystemen(2)) is hiervan het bewijs. Hoewel insluitingspraktijken ons allemaal treffen, wordt vooral de generatie van 15–25 jaar hierdoor getroffen, omdat dit de leeftijd is waarop gezelligheid sterk afhankelijk is van het ontmoeten van nieuwe mensen. Als er echter één ding duidelijk is, dan is het wel de totale ontevredenheid van jongeren om al hun dagelijkse uitwisselingen te beperken tot de gedigitaliseerde pixels van digitale pijpen. Er ontbreken te veel dingen: gebaren, blikken, aanrakingen, de echte interactie die de fysieke aanwezigheid van een andere persoon vormt om zijn emoties te voelen door de vibraties van zijn stem, de beweging van zijn ogen, zijn lach of de houdingen van zijn lichaam. Als empathische soort hebben wij deze ingrediënten nodig, die voortkomen uit echte ontmoetingen zonder afstand, om de rijkdom van onze sociale relaties te voeden. In het licht van deze oude realiteit is de digitale wereld slechts een onbevredigend substituut op zich.

WIE BEHEERST DIGITALE INSTRUMENTEN NU ECHT?

Deze ersatz-menselijke relatie is echter niet zonder gevolgen voor de wereld om ons heen. In het tijdperk van de opwarming van de aarde verergert de overvloed aan digitale netwerken en verbonden objecten de milieurampen — zoals het boek La face cachée du numérique (door Fabrice Flipo, Marion Michot en Michelle Dobré) — het programma « Cash Investigation » gewijd aan Unmentionable Secrets of our Mobile Phones, of Babette Porcelijn’s onderzoek naar Onze verborgen voetafdruk (alles wat je moet weten om licht te leven op aarde). Maar digitale vervuiling is ook mentaal: van online oplichting tot wraakporno, er zijn talloze giftige activiteiten op het internet. Cyberstalking is uiterst brutaal en kan zelfs de meest ervaren gebruikers destabiliseren, en verwoestende gevolgen hebben voor zwakkere slachtoffers die — beproefd door de hel van online pesterijen — slechts één manier vinden om los te komen: zelfmoord(3).

Dergelijke tragedies kunnen niet in een oogwenk worden voorkomen. Neem pesten op school: het kost tijd om je bewust te worden van het probleem. Ook moeten er passende oplossingen worden bedacht, of dat nu op gezins‑, school‑, institutioneel of politiek niveau is. Er zijn zoveel actoren bij betrokken: leerlingen (zowel daders als slachtoffers), ouders, leerkrachten, schooladministraties, het Ministerie van Onderwijs, jeugdzorgverenigingen, gerechtelijke instellingen, politieke partijen… Om het probleem doeltreffend aan te pakken, is tijd nodig.

VEEL TIJD…

Maar er is niet genoeg tijd. Want zodra een drempel is overschreden in de digitalisering van de wereld, wordt de volgende stap met de introductie van 5G vandaag van kracht, en de komst van een door de huidige Belgische regering gewenste elektronische staat. Dit laatste ligt inderdaad in de lijn van de Europese digitale strategie, die zelf gebonden is aan de politieke eisen van invloedrijke bedrijfslobby’s zoals Digital Europe (de stem van de digitale industrie in de Europese Unie) of GS1 (de wereldwijde beheerder van de streepjescode, en een discrete architect van hetinternet van dingen). Via hen eisen de digitale marktimperia niet alleen dat ons belastinggeld wordt besteed aan de bouw van een enorm digitaal spinnenweb (digitale infrastructuren, 5G, toewijzing van radiofrequenties, enz.), maar ook dat onze biologische lichamen en de kleinste momenten van ons leven erin worden opgesloten — vrijwillig of met geweld(4). Liefdes, vriendschappen, hobby’s, werk, reizen, privé-gegevens, seksuele geaardheid, geconsumeerde producten, gelezen boeken, gegeten maaltijden, geraadpleegde websites, gezondheids- of DNA-gegevens, politieke en religieuze overtuigingen: alles over ons, in ons, interesseert hen! Want hoe meer en nauwkeuriger de gegevens in hun elektronische silo’s, hoe groter hun winst…

Met andere woorden, zij zijn van plan de hele planeet om te vormen tot een hoogtechnologische verhoorkamer, waarin wij (al dan niet bewust) steeds meer persoonlijke gegevens zullen moeten afstaan. In andere tijden, op andere plaatsen, zou men dit het inquisitoire delirium van een of andere dictatuur hebben genoemd. In dit geval wordt in het ideologische achtergrondgeluid liever de « vrijheid van ondernemerschap » geprezen, — waarbij vaak wordt verzuimd de actieve steun van regeringen te vermelden. Maar voor welke toekomst?

Misschien die waar Jonathan Crary bang voor is in zijn boek Digital Capitalism: The Assault on Sleep?

In ieder geval niet voor onze individuele vrijheden: want waarom de kar van de « technische vooruitgang » op hoge snelheid zetten, terwijl ons aanpassingsvermogen gekoppeld is aan het tragere, maar moedige, tempo van het democratische debat?

Bruno Poncelet

Notes et références
  1. À L’heure où nous vivons, celle d’un holocauste planétaire exterminant massivement une multitude d’espèces, ajoutons qu’une confusion règne également entre ce que nous nommons le progrès humain (qui ne sert bien souvent qu’une minorité de privilégiés solvables) et l’intérêt général d’écosystèmes en bonne santé.
  2. À titre personnel, je déplore que Kairos n’ait pas davantage creusé cette réflexion au cours des mois écoulés. Car si toute politique étatique peut être soumise à la critique — a fortiori quand elle contraint autant nos libertés personnelles —, je trouve que le sens de la nuance s’est estompé pour mener une charge à sens unique contre le confinement et la quasi-totalité des mesures de précaution sanitaire, évinçant ainsi du débat ce que le coronavirus raconte de nos rapports aux autres vivants — qu’ils soient humains à la santé fragile ou non-humains.
  3. Dans le documentaire « Cyber-harcèlement, l’enfer du clic » produit en 2020 par RTS-Temps Présent, les reporters Nicolas Pallay et Quentin Bohlen font témoigner diverses personnes (bloggeur, femme politique, journaliste sportif, youtubeuse influente, etc.), toutes victimes d’attaques virulentes massives en ligne.
  4. Nulle théorie du complot ici. Plutôt de nombreuses accointances entre les demandes politiques des empires marchands numériques (consultables sur les sites de Digital Europe et GS1) et l’index DESI de la Commission européenne. De même, la numérisation de nos corps biologiques (nommée Internet of bodies) n’est pas une légende urbaine, mais l’un des sujets abordés au cours du Forum économique Mondial de juillet 2020. Cfr. mon analyse « L’état électronique : Comment ? Pourqoi ? », disponible sur le site du cepag.be (rubrique publications, 30 octobre 2020).
 

Espace membre

Leden