Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog sloten vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers een pact dat al tientallen jaren in de maak was. Na de industriële revolutie, die de arbeidsomstandigheden van de arbeiders aanzienlijk had verhard, en na de Russische revolutie van 1917, die de westerse elites aan het wankelen had gebracht, lag de weg open voor een compromis tussen de aanhangers van het kapitaal aan de ene kant en degenen die hun arbeidskracht verkopen aan de andere kant. De vertegenwoordigers van deze twee partijen met uiteenlopende belangen zijn het onder de auspiciën van de staat eens geworden over de wens economische groei tot stand te brengen.
Het sociaal-democratisch pact voor economische groei
Groei moest zorgen voor een voortdurende stijging van de winst voor de kapitalisten en van de lonen en uitkeringen voor de arbeiders. En vooruitgang voor iedereen. Om de sociale vrede te waarborgen werd daarom besloten de vruchten van de groei te verdelen, wat het hart, de alfa en de omega van het « sociaal-democratisch pact » werd.
De balans van dit pact, waarvan wij in ruime mate hebben geprofiteerd, moet nog worden opgemaakt. Maar het is de geschiedenis die de balans opmaakt.
Intussen is er een probleem: de economische groei is ernstig afgenomen en is in onze overgeïndustrialiseerde landen waarschijnlijk zelfs verdwenen. De mediapolitieke tsunami mag dan onophoudelijk oproepen tot een terugkeer naar groei door middel van stimuleringsmaatregelen, maar dit heeft geen effect op het BBP, dat stagneert of zelfs daalt. Hoe kunnen we onze toch al opgeblazen economieën nog groter maken als de mantra van de liberalisering de werknemers hier uitspeelt tegen die in reusachtige landen met moderne slavenarbeidsomstandigheden? In dit spelletje, dat in werkelijkheid helemaal geen spelletje is, geven de bazen er natuurlijk de voorkeur aan minder te betalen en zich elders te vestigen. Het lokale BBP lijdt eronder. En hoe kunnen we de omvang van onze bulimeconomieën vergroten als de natuurlijke hulpbronnen waarvan consumptiegoederen worden gemaakt steeds schaarser, en dus steeds duurder worden? Vergeet niet dat een vat olie vandaag bijna 5 keer meer waard is dan 10 jaar geleden(1). Natuurlijk is de economische machine aan het vertragen. Probeer het weer op gang te krijgen, het verbruik van ruwe olie stijgt, en de prijzen gaan mee omhoog. De recessie is terug. Kortom, vaarwel aan de oneindige groei.
Einde van de groei, einde van de sociale vrede?
Als de groei verdwijnt, waar kan het sociale pact dat ervan afhing dan op gebaseerd zijn? En wat zal er worden van de sociale vrede die door dit pact werd bezegeld? Op het moment van schrijven vernemen we dat Ford in Genk, Duferco-NLMK in Luik en Philips in Turnhout zullen sluiten. In totaal zullen waarschijnlijk 11.000 banen verdwijnen, en waarschijnlijk bijna evenveel gezinnen zullen in een onzekerheid worden gedrongen waaruit het zeer twijfelachtig is of de « arbeidsmarkt » hen zal kunnen bevrijden, en terwijl de afhankelijkheid van individuen van deze markt nog nooit zo groot is geweest. In oktober gingen in België 1.200 bedrijven failliet ((2) ), wat een unicum lijkt te zijn. Intussen bereidt de regering van de sociaal-democraat Di Rupo een nieuw bezuinigingspakket voor, en aangezien de groei minder sterk is dan verwacht, zal het pakket langer zijn dan aangekondigd. Het oude gebouw staat er niet meer. Of om het kort en bondig te zeggen zoals Jean Ziegler: « De Socialistische Internationale is een rottend lijk. »(3)
Vakbonden in de frontlinie
De vakbonden staan in de frontlinie. In de eerste plaats omdat zij historisch gezien het sociaal-democratisch pact zijn aangegaan. In de tweede plaats omdat zij het sindsdien hebben volgehouden(4), tijdens onderhandelingen waar zij meestal van voet tot voet hebben moeten vechten om de voortgang van de eisen van de werkgevers te vertragen, om te proberen een groter « stuk » van de taart te krijgen, en rechten voor de werknemers. Bovendien zijn het ook arbeidersorganisaties, en de arbeiders betalen voor de crisis die de crisis is van het produktivisme, van het labourisme, van de illusie van oneindige economische groei, die altijd ten goede komt aan een minderheid en ten koste gaat van het grootste aantal. Ten slotte omdat, zoals we met name in Zuid-Europa kunnen zien, de vakbonden vaak de enige organisaties zijn die in staat zijn massale en langdurige sociale mobilisaties te organiseren.
Hoe positioneren de vakbonden zich ten opzichte van deze crisis? Hoe zien zij hun toekomstige actie? Welke richting zullen zij kiezen om hun leden te blijven verdedigen, tussen ecologische en sociale beperkingen? Waar blijft het debat over productivisme en groei als oplossing of als probleem? Wij(5) stelden hen de volgende drie vragen — die wij onszelf ook stellen.
Drie vragen aan de vakbonden
A) Volgens Kenneth Boulding (1910- 1993), voorzitter van de American Economic Association: « iedereen die gelooft dat groei oneindig kan zijn in een eindige wereld is ofwel een dwaas ofwel een econoom ». Hoe staat uw organisatie tegenover groei en dit bezwaar?
B) Denkt u, gezien de goed gedocumenteerde niet-duurzaamheid van onze materialistische levensstijl, dat het alleen noodzakelijk is de vruchten van de productie beter te verdelen, of is het ook noodzakelijk de productie te verminderen? Zo niet, hoe kunnen we onze samenlevingen dan duurzaam maken? Zo ja, wat kan er worden gedaan om een « sociaal bloedbad » te voorkomen?
C) Denkt u dat het historische sociaal-democratische compromis tussen kapitaal en arbeid de huidige crisis kan overleven? Hoe ziet u de rol van de vakbonden in de komende jaren?
Vijf observaties
Uit de antwoorden die u hieronder vindt en die stuk voor stuk moeten worden afgewogen, trekken wij vijf samenvattende conclusies, waarbij wij voor ogen houden dat het om woorden gaat en niet om daden(6):
1. De vakbonden denken na over de problemen in verband met de oneindige groei en de meesten zijn het er thans in verschillende bewoordingen over eens dat op de ingeslagen weg niet kan worden voortgegaan. Sommigen zijn voorstander van « groene » of « duurzame » groei zonder te zeggen hoe zij deze tot stand zouden brengen, en drie (CNE, MAP en FUGEA) zien een stationaire economie als een te verkiezen of onvermijdelijk doel. Het lijkt ons dat deze waarnemingen enkele jaren geleden ondenkbaar zouden zijn geweest.
2. Dit ter discussie stellen van de groei lijkt niet duidelijk gekoppeld te zijn aan de noodzaak om de ontgroening van de ecologische voetafdruk te organiseren(7) van onze landen, of anders gezegd, de drastische vermindering organiseren van de stroom materie en energie die het industriële proces doorloopt, of anders gezegd, de omvang van onze economieën sterk terugdringen, of om een formulering van J. Grinevald over te nemen, de deëscalatie van de industriële macht snel organiseren (aangezien het onze industriële macht is die de aarde uitput in een cyclus die natuurlijke hulpbronnen in afval verandert).
3. Deze tweede vaststelling leidt tot een consequentie: de critici van de groei en zijn avatars « groene » of « duurzame » groei zijn onvoldoende bekend.
4. Dit is niet nieuw; er zijn aanzienlijke verschillen in aanpak tussen vakbonden van arbeiders en werknemers en vakbonden van boeren. Dit is te danken aan het feit dat de landbouwers onafhankelijk zijn, maar dat niet alleen. Voor de boeren is de geschiedenis wreed geweest, vooral voor de « kleine » boeren die in een alarmerend tempo zijn verdwenen en nog steeds verdwijnen, bezwijkend onder de druk van de megamachine (een gigantische industriële machine, draaiend op fossiele brandstoffen, voor kapitalistische winst, met de hulp van geglobaliseerde instellingen als de WTO of de Europese Commissie). Landbouwers voeden ons, dankzij de aarde, dus hun economische en ecologische kwetsbaarheid is bijzonder, en bijzonder zorgwekkend.
5. De vakbonden hebben verschillende visies op de toekomst van hun werk. Hoewel het natuurlijk niet mogelijk is een kant-en-klaar actieplan voor te leggen in een context die dagelijks evolueert, zou men verwachten dat standpunten worden ingenomen die anticiperen op zichtbare spanningen, bekende beperkingen, en uitvoerbare oriëntaties bevestigen. Alle vakbonden moeten hun leden verdedigen. Maar hoe gaan ze dat doen als ze allemaal een verslechtering van de arbeidsomstandigheden zien? Het is duidelijk dat de huidige manier van doen geen betere ommekeer mogelijk maakt van de helling die sinds enkele decennia wordt ervaren. Dus wat, welke heroriëntaties, welke strategische veranderingen, welke stappen van welke kanten? Tussen « rechtvaardige overgang », verantwoordelijke dialoog, arbeidstijdverkorting, opbouw van nieuwe samenlevingsmodellen liggen de perspectieven soms ver uiteen. Welke organisaties zullen in staat zijn doeltreffende tegenmaatregelen te nemen tegen het nog woestere en verwoestende kapitalisme dat voor onze ogen oprukt?
Na de reacties van de vakbonden leest u een kritische analyse van de vakbondsstrijd in het Crescentistische milieu en een inzicht in de productivistische wending van de anarcho-syndicalisten in het Spanje van de jaren dertig.
Twee teksten om de problemen en spanningen van vandaag in perspectief te plaatsen, die naar wij hopen gelezen zullen worden als uitnodigingen tot debat in alle richtingen.
JBG
- Baril de Brent en dollars : 24.44 en 2002, 111,22 en 2011. Source : http://www.developpement-durable. gouv.fr/Historique-du-cours-du-Brent-date.html
- Etude du bureau d’étude Graydon.be
- Le Vif, 10 février 2012
- Ils signent en 1944 « Un projet d’accord de solidarité sociale » (1944) dans lequel on peut lire : « Le but de l’activité économique est d’améliorer sans cesse les conditions d’existence de la population. Représentants des employeurs et représentants des travailleurs rechercheront donc, en toutes circonstances, les moyens de donner aux salariés le maximum de pouvoir d’achat compatible avec ces circonstances et à le hausser parallèlement aux progrès des techniques’’ de production et d’échange. » Le volet productiviste s’affirme dans « LA DECLARATION COMMUNE SUR LA PRODUCTIVITE » de 1954 révisée en 1959 où l’on peut par exemple lire : « Avant la révolution industrielle du XVIIIe siècle, les grands de ce monde connaissaient moins de confort et d’hygiène que l’ouvrier de nos jours. C’est parce que nous avons appris à produire avec moins d’efforts, plus de biens et des biens plus variés. Notre productivité s’est constamment accrue. Accroître la productivité n’est donc pas une idée neuve; c’est une tendance permanente de l’homme». Voir les documents sur: http://www.ccecrb.fgov.be/
- Nous avons également contacté les syndicats agricoles : si le pacte social-démocrate les concerne moins directement (leur rôle historique a été différent des syndicats ouvriers et employés, et leurs affiliés sont le plus souvent des indépendants qui ne béné- ficient pas des mêmes avantages liés aux salaires que les affiliés des autres organisations), le productivisme et sa crise les concerne tout à fait. A l’exception de la Confédération Nationale des Cadres, toutes les organisations contactées ont répondu, nous les en remercions. Les réponses sont reproduites intégralement.
- Observations sommaires puisque les organisations répondantes n’ont disposé que d’un espace de réponse limité, et puisqu’il s’agit ici de débat, et que le débat, par nature, évolue.
- La croissance du PIB implique la croissance de l’empreinte écologique, de l’utilisation des ressources naturelles et des pollutions. C’est bien sur cette dernière dimension qu’il faut axer la nécessaire décroissance, et pas le PIB qui est un indicateur problématique et dépassé. De manière générale, les théoriciens de « la décroissance » (dont Georgescu-Roegen) ne parlent pas de la décroissance du PIB mais bien des flux de matière et d’énergie dans le système économique. La décroissance du PIB peut être une conséquence de la décroissance de l’empreinte écologique, sans qu’il n’y ait de corrélation mécanique et immédiate entre les deux. L’empreinte écologique est une mesure pédagogique de la quantité de terre et d’océan nécessaire pour la production de nos biens et services de consommation et pour le retraitement des pollutions, notamment du gaz carbonique émis. L’empreinte écologique indique que si tout le monde consommait comme nous en Belgique, les ressources de trois planètes ne suffiraient pas à la demande mondiale.