[SÉRIE] ECONOMISCH KronIEK #1: De staat in dienst van het grootkapitaal

Het aantal winkels in België daalde van 369.787 op 31 december 1947 tot 191.269 op 1 december 2015, een verlies van 178.518 winkels of 48%.

Volgens economen daalde het aantal winkels omdat ze te veel, te klein en te onproductief waren.

Gedurende het hele proces waren het de kleinste winkels die sloten en verdwenen er bedrijven, vooral aan de rand van winkelgebieden, waar de bezoekersaantallen het laagst waren.

Wetgevers in Westerse landen staan in dienst van grote kapitaalbezitters (geprivilegieerd belastingregime). De complexiteit van de juridische en fiscale regimes maakt het makkelijker voor grote eigenaars en moeilijker voor kleine ondernemers. Het moedigt de concentratie van kapitaal aan door concurrentie uit te schakelen.

De evolutie van de handel van de kleine detailhandelaar aan de hand van enkele data:

In de jaren 1950 was de overgrote meerderheid van de winkeliers zelfstandig ondernemer, eigenaar van hun eigen gebouwen en woonden ze er zelf. Ze runden hun bedrijf als een familie, zonder personeel in loondienst, en hielpen zichzelf in hun winkel als ze een artikel nodig hadden dat ze verkochten; de boekhouding was eenvoudig, gebaseerd op facturen van leveranciers en het dagelijkse kassaticket. In die tijd was er nauwelijks een scheiding tussen werk en privé: winkeliers verdeelden hun tijd tussen commerciële en huishoudelijke taken, afhankelijk van de wisselende aanwezigheid van klanten. Sindsdien is het leven voor retailers veel complexer geworden.

Vanaf de jaren 1950 werden detailhandelaars verplicht om een boekhouding bij te houden en werd de toegang tot het beroep gereguleerd. Aan het einde van het decennium verschenen de eerste supermarkten, gevolgd door de eerste hypermarkten (zie Figuur 12). Ook al waren dit soort winkels niet de eerste die hun prijzen verlaagden (warenhuizen uit 1860, populaire winkels uit 1928), ze markeren duidelijk het begin van een concurrentiestrategie gebaseerd op het zoeken naar de laagste prijzen, waardoor de winstmarges kleiner worden.

In de jaren 1960 verhuisden winkeliers, net als andere burgers, hun huizen naar de buitenwijken en reden ze naar hun werk. Leegstaande woonruimte kan worden gebruikt om het bedrijf uit te breiden, of kan worden verhuurd, gebruikt voor opslag of gewoon worden achtergelaten. Aan het eind van de jaren 1960 waren winkeliers verplicht om een postkantoor of bankrekening te hebben.

In 1971 werd de btw ingevoerd, waardoor veel kleine handelaren hun deuren moesten sluiten of gebruik moesten maken van de diensten van een boekhouder. In 1976 werd de streepjescode voor het eerst gebruikt in de detailhandel in Europa. Het gaat om scannen bij de kassa en vereenvoudigt het voorraadbeheer. Pas veel later werd het overgenomen door kleine bedrijven. In 1979 werden Bancontact en Mister Cash gelanceerd, die later fuseerden. Dit is een van de eerste betaalde diensten, die gaandeweg onmisbaar zal blijken te zijn, maar ook ten koste zal gaan van de winst.

In de jaren 1980 werd franchising steeds populairder als managementmethode. Er worden steeds meer locatiestudies uitgevoerd, voornamelijk gebaseerd op het aantal passerende shoppers. De vraag naar de beste locaties wordt in dit opzicht steeds groter. Vastgoedmakelaars spelen een steeds belangrijkere rol als tussenpersoon tussen winkeliers en huiseigenaren. Ze worden ook steeds professioneler: een groeiend deel van de beste commerciële sites is nu eigendom van vastgoedbedrijven, vaak gekoppeld aan verzekeringsmaatschappijen. Huren stijgen, tot 10% van de omzet en meer. In de beste straten verdringen stijgende huren veel soorten winkeliers en vergroten ze het aandeel van persoonlijke goederen, die hoge winstmarges hebben en daarom hoge huren kunnen betalen. In de Rue Neuve verdwijnen bijvoorbeeld bioscopen, ijssalons, patissiers, postbodes en bagageafhandelaars. Het aandeel van winkelketens is gestegen van 37% in 1984 tot 95% in 2011. Tussen 1967 en 1987 bestond 75% tot 80% van de winkels in de Nieuwstraat uit microcentrales, winkels die op zoek zijn naar een centrale locatie in een commerciële kern; in 1996 was dit aandeel gestegen tot 98%. Dezelfde trend is te zien in de hoofdstraten van de belangrijkste steden, maar ook in de centrale delen van andere grote commerciële centra.

In 1986 nam de Europese Economische Gemeenschap de EDIFACT/UN standaard voor Electronic Data Interchange (EDI) aan, die een directe dialoog tussen de computers van grote distributeurs en hun leveranciers mogelijk zou maken, en dus leveringen die direct door voorraadniveaus worden gecontroleerd (just-in-time management).

Het opleggen van dubbele tanks aan benzinestations vanaf 1999 symboliseert de groeiende bezorgdheid over het milieu en de gevolgen daarvan in de vorm van beperkingen voor detailhandelaren. In 2002 was de overgang naar de euro een grote zorg voor kleine detailhandelaren, zo erg zelfs dat sommigen besloten hun zaak te sluiten, terwijl anderen deze gebeurtenis nog steeds aanhalen als een van de slechte tijden die ze hebben meegemaakt. In datzelfde jaar symboliseerde de oprichting van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) in de nasleep van de gekkekoeiencrisis de toenemende controles van allerlei aard waaraan retailers worden onderworpen.

Hoewel het niet mogelijk is om de overgang te dateren, zijn werving en beheer van personeel ook complexer geworden, tot het punt dat een aantal kleine bedrijven gebruik maakt van een sociaal secretariaat (wat een extra betaalde dienst is). Het opleggen van een fraudebestrijdingsmodel in de horeca maakt deel uit van dezelfde trend. En de opkomst van e‑commerce baart retailers nog meer zorgen.

Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat de omzet die nodig is om winstgevend te zijn is toegenomen, en daarmee ook het benodigde vloeroppervlak.

Espace membre

Leden