Ga voor nul of de illusie van controle

Illustré par :

Auto-ongelukken zijn geen ongelukken, d.w.z. toevallige, onvoorspelbare gebeurtenissen, het zijn logische gebeurtenissen in een systeem dat weigert de aanvaarding van grenzen in zijn orde te integreren. Ze worden opgevat als fouten in een goed georganiseerd systeem en verschijnen vervolgens dagelijks in de media als « wat niet had mogen gebeuren ». Zo begeleiden zij de toeschouwer als iets dat wordt gezien voor wat het niet is: een ongelukkig incident dat in de nabije toekomst moet worden vermeden. Met bijna een miljard auto’s in de wereld, waarvan er miljoenen voortdurend in het verkeer zijn, wegen oversteken, door steden vol voetgangers lopen, andere auto’s passeren, stoppen, starten, draaien, is botsvrij een onmogelijkheid. Het toevallige vermenigvuldigd wordt organisatie.

De verschillende politieke instanties koesteren echter de illusie dat onder de fysieke realiteit dat één enkel, gelokaliseerd ongeval vermijdbaar was, alle ongevallen vermijdbaar zijn, en dat het dus mogelijk is autododen uit te roeien:  » Elk verkeersslachtoffer is er een te veel. Nul doden op de wegen: Jij kan helpen! « (1). Maar naast de automobilist is het ook de auto en zijn technologie die doodt! Het is duidelijk dat sommige bestuurders onverantwoordelijk zijn als het om de dood gaat, maar de logica van het ongeval bij het individu leggen en zich vrijpleiten van het feit dat een voorwerp dat met extreme snelheden en in verschillende toestanden kan worden bestuurd, in de handen van iedereen is, berust op een georganiseerde onverantwoordelijkheid. Dit wekt de illusie dat het subject de grenzen heeft geïntegreerd in een maatschappij waarin hij paradoxaal genoeg voortdurend wordt uitgenodigd ze te overschrijden. Zodra een dergelijk voorwerp binnen ieders bereik komt, is het volstrekt onmogelijk zich tegen het risico van een « ongeluk » te beschermen, en het massale gemotoriseerde verkeer kan zich dan ook niet onttrekken aan de logica van het onvoorziene, die eraan eigen is. Zodra de auto een voorwerp van verering en vergelijking wordt, is hij voorbestemd om alomtegenwoordig te zijn en te worden bewierookt als een voorwerp van snelheid, maar ook als een uitlaatklep voor de malaise die het voorwerp paradoxaal genoeg creëert.

Geloven in een mogelijk einde van het aantal auto-gerelateerde doden is in het beste geval een verkeerde inschatting, in het slechtste geval een leugen. Omdat de auto als een onmisbaar voorwerp wordt beschouwd, richt men zich bovendien niet op het gebruik van dit vervoermiddel en de mogelijke vermindering ervan, maar op het gedrag van de bestuurders: als we het verkeer niet kunnen verminderen, laten we dan riskant gedrag verminderen. De auto is er, als een boom in een bos, de wind in zijn takken, de regen op zijn bladeren. Het kan niet anders. Vanaf dat moment vertegenwoordigt het ongeval het rituele offer van onze consumptiemaatschappijen, de noodzakelijke prijs om te betalen, de auto als  » een van de bevoorrechte brandpunten van de dagelijkse en langdurige verspilling (…) door het spectaculaire collectieve offer van metaal, mechanica en mensenlevens dat het ongeval vertegenwoordigt — een gigantisch gebeuren, het mooiste van de consumptiemaatschappij, waardoor zij zichzelf, in de rituele vernietiging van materie en leven, het bewijs van haar overvloed geeft  » (2). Net zoals we niet kunnen stoppen met verspillen in dit systeem, kunnen we niet stoppen met sterven in auto’s.

De auto zorgt voor groei en is er onontbeerlijk voor, hij is dus zowel een gevolg van de groei als de oorzaak ervan, de dood door « ongelukken » is dus een van de prijzen die betaald moeten worden op het altaar van de kapitalistische economie. De auto moduleert de ruimte door zich totalitair te ontvouwen en de natuur te overstijgen als deze de volledige verwezenlijking van zijn technische prestaties en de hem gegeven vrijheid verhindert: platanen worden langs wegen gekapt om te voorkomen dat de auto er tegenaan botst; we weigeren de auto in steden te beperken tot 20 km per uur, ook al weten we heel goed dat deze maatregel gepaard zou gaan met een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersdoden. De door de auto toegestane snelheid kan immers niet worden belemmerd op straffe van het nutteloos worden van zijn functie, die van een voorwerp dat : het « terugverdienen » van de tijd die verloren gaat met werken, met name om een auto te kunnen betalen; het « terugverdienen » van de tijd die verloren gaat door de veralgemening van de individuele auto, die de gebruikswaarde ervan voortdurend vermindert en de files op alle uren van de dag veralgemeent, waardoor de beschrijving van de files en de manieren om ze te omzeilen het onderwerp worden van dagelijkse radio-uitzendingen; maar ook om de tijd « terug te winnen » die verloren is gegaan door de uitbreiding die mogelijk is geworden door de snelheid en de auto, waardoor de plaats van het werk is verwijderd van de plaats van het leven, de plaats van productie van de plaats van consumptie, de plaats van het leven van de plaats van vrije tijd, het kerngezin van het uitgebreide gezin, vrienden van elkaar, enz. In een race waarin de strijd bij voorbaat verloren is, roept de auto op wat hij zelf heeft voortgebracht; hij wordt de remedie voor het kwaad dat hij creëert. En deze illusie zorgt voor de continuïteit ervan tot op de dag van vandaag.

Alexandre Penasse

Notes et références
  1. Campagne Go For Zero.
  2. Jean Baudrillard, La société de consommation, Editions Denoël, 1970, pp. 55–56

Espace membre

Leden