Europese scholen, een prijzenswaardig project met dubbelzinnige praktijken

Illustré par :

Dit is het verhaal van een heel bijzondere openbare school. Openbaar, omdat zij met belastinggeld wordt gefinancierd; bijzonder, omdat zij zich als een openbare school gedraagt, omdat zij niet voor iedereen toegankelijk is en aan sommige categorieën leerlingen een bijdrage wordt opgelegd, maar aan andere niet. Zijn naam: Europese School. Haar oorspronkelijke opdracht: de jongere generatie voorlichten over de Europese identiteit en openstaan voor anderen. De huidige tendens: bijdragen tot de kloof tussen bevoorrechte jongeren en de plaatselijke sociale structuur. Een gouden getto, net als dat waar hun Europese ambtenarenouders in wonen. Dit was echter niet altijd het geval.

EEN GROOT SUCCES VANAF DE EERSTE POGING

De eerste ervaring met een Europese school was in oktober 1953 in Luxemburg. De EGKS — de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal — was twee jaar eerder, in 1951, opgericht met als taak de markt te reguleren voor de twee grondstoffen die op dat moment de echte pezen van de oorlog waren. Tegelijkertijd was het de bedoeling de handel te vergemakkelijken om de staalsector nieuw leven in te blazen en zo de economieën van de Europese staten, die door de twee wereldoorlogen van de 20e eeuw op de knieën waren gedwongen, nieuw leven in te blazen.

EGKS-ambtenaren werden door de regeringen van de zes oprichtende landen (Frankrijk, West-Duitsland, Italië, België, Luxemburg en Nederland) gedetacheerd bij de zetel van de instelling, die na veel onderhandelingen vanaf 1952 tijdelijk in Luxemburg zou worden gevestigd. Een jaar later nam een groep ambtenaren het initiatief om een vernieuwend onderwijsexperiment voor te stellen: kinderen — hun kinderen — van verschillende nationaliteiten en moedertalen samenbrengen op dezelfde school, zodat zij een gemeenschappelijke basis van waarden en kennis zouden kunnen delen. De andere, iets meer navelstaarderige doelstelling was kinderen in staat te stellen tijdens de periode van detachering van hun ouders in Luxemburg onderwijs in hun landstaal te volgen, zodat zij bij thuiskomst weer normaal naar school zouden kunnen gaan, terwijl zij van jongs af aan een tweede taal zouden leren, waarbij zij zouden kunnen kiezen tussen Engels, Frans of Duits.

Dit eerste onderwijsexperiment van een nieuw soort was zo overtuigend dat de zes betrokken landen besloten het concept verder te ontwikkelen en de leerplannen, de keuze van de docenten, het inspectiesysteem en de erkenning van het behaalde niveau officieel te regelen via hun respectieve ministeries van Onderwijs. Op 12 april 1957 kwamen de zes lidstaten van de EGKS overeen een officieel statuut te ondertekenen: de eerste Europese school zag het licht in Luxemburg.

Twee van de artikelen van dit statuut verbazen vandaag de dag nog steeds door hun visionaire ambitie voor die tijd: artikel 2, waarin staat dat  » de school staat open voor de kinderen van onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen  » (d.w.z. voor de kinderen van alle burgers van een van de 6 lidstaten van de EGKS) en artikel 6, dat luidt: « de school staat open voor de kinderen van onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen ». de school heeft de status van een overheidsinstelling  » (de werking ervan wordt dus verzekerd door overheidsmiddelen van de 6 lidstaten).

Het succes van deze eerste school bracht andere Europese instellingen, zoals de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom), ertoe te verzoeken nieuwe Europese scholen te openen in verschillende steden, de hoofdzetels van de andere instellingen: in Ukkel in Brussel in 1958, in Varese in Noord-Italië in 1960, in Karlsruhe in Zuidwest-Duitsland in 1962, in Bergen, ten noorden van Amsterdam, in 1963… om vandaag uit te komen op 13 « officiële » Europese scholen, gevestigd in 6 verschillende landen. Vier van deze scholen zijn gevestigd in Brussel, de laatste sinds 2006 in Laken… en een vijfde zou in 2021 worden gebouwd in Evere, op het voormalige NAVO-terrein.

OPENBARE SCHOOL, OPENBARE SCHOOL

In artikel 6 van de oorspronkelijke oprichtingsakte van de Europese scholen is derhalve de « status van openbare instelling  » vastgelegd. Ook nu nog worden de werkingskosten van deze scholen grotendeels door de lidstaten gedekt: meer dan de helft van de begroting van de Europese scholen wordt rechtstreeks gedekt door de Europese Commissie (die zelf wordt gefinancierd door de leden van de Europese Unie), een kwart rechtstreeks door de lidstaten, met name via de detachering van onderwijzend personeel, en het resterende kleine kwart wordt gefinancierd met minivergoedingen die worden betaald door gezinnen waarvan de ouders niet bij de Europese instellingen werken. De gebouwen worden ter beschikking gesteld door de regeringen van de gastlanden. In België zorgt de Regie der Gebouwen, de vastgoedbeheerder van de Belgische regering, voor de infrastructuur van de Europese scholen, zoals het kasteel Devis en zijn 4,5 ha in Ukkel of de voormalige Grenadierskazerne in Laken.

Bovendien waarborgde het oorspronkelijke Statuut van de Europese scholen in artikel 2 dat elk kind dat onderdaan is van een van de Lid-Staten toegang heeft tot het onderwijs. Ondanks de opeenvolgende wijzigingen in de loop der jaren voorziet het nog steeds in drie categorieën leerlingen: categorie 1, voorbehouden aan de kinderen van ambtenaren of personeelsleden van de Europese instellingen; categorie 2, bestaande uit kinderen van wie de ouders werken voor bepaalde openbare organisaties (zoals de NAVO) of grote particuliere bedrijven (zoals Unilever, Pepsi-Cola, GoodYear of Hewlett-Packard) die een bilaterale overeenkomst met de Europese scholen hebben gesloten; en categorie 3, bestaande uit alle kinderen die niet tot de eerste twee categorieën kunnen worden gerekend. Deze laatste categorie, de « gewone man », heeft toegang tot de Europese scholen op dezelfde wijze als de gezinnen die de eerste twee categorieën voeden, althans op papier, aangezien het statuut van deze scholen daarin voorziet.

Een bijzonderheid van het systeem is dat kinderen van Europese ambtenaren gratis zijn, terwijl gezinnen uit de derde categorie (het « gewone volk ») een minimumbedrag moeten betalen dat begint bij iets minder dan 4.000 euro in de kleuterschool, oploopt tot 5.400 euro in de lagere school en een piek bereikt van 7.400 euro in de middelbare school. Niet goedkoop, maar toch minder duur dan de 10.000 euro, 20.000 euro of zelfs 30.000 euro die sommige internationale scholen in Brussel vragen. Organisaties en bedrijven in de tweede categorie moeten 10.000 euro per student betalen, ongeacht het niveau van de school. Ouders uit deze categorie betalen de minerval dus niet rechtstreeks, aangezien hun bedrijf hen een soort geschenk geeft in de vorm van een voordeel, zoals een auto van de zaak of een aanvullende verzekering. Het is een beetje een omgekeerde wereld, maar het is totaal aangenomen.

Naast de financiële discriminatie is vooral de discriminatie op grond van het beroep van de ouders schokkend: tot in de jaren tachtig kon iedereen (die het zich kon veroorloven) zijn kind in een van deze scholen inschrijven. Maar sinds het begin van de jaren 2000 is op alle Europese scholen het percentage leerlingen van categorie 3 jaar na jaar gedaald, van 24% in 2008 tot 13,8% in 2019, in tegenstelling tot categorie 1, waar het percentage leerlingen in dezelfde periode is gestegen van 69% tot 83%. De tendens is dezelfde in Brussel: ‑20% tussen 2016 en 2019 op de site van Ukkel voor kinderen van categorie 3, ‑11% in Elsene en ‑5% in Sint-Lambrechts-Woluwe, terwijl over dezelfde periode in deze drie scholen het aantal leerlingen van categorie 1 toeneemt. De talrijke getuigenissen van ouders van categorie 3 die tevergeefs proberen hun kinderen in te schrijven in een van de Europese scholen in Brussel, geven steeds dezelfde redenen voor elke weigering van inschrijving: de Europese scholen in Brussel zijn overbevolkt (dit is een feit) en daarom is besloten de voorkeur te geven aan de kinderen van Europese ambtenaren Zelfs de gezinnen van categorie 2, waarvan de werkgever een nog hogere minimumwaarde betaalt, lopen uit de pas met de gezinnen van categorie 1. Stelt u zich eens voor dat een school in het officiële Franstalige netwerk van de ene dag op de andere besluit een inschrijvingsbeleid toe te passen dat leerlingen discrimineert op grond van het beroep van hun ouders en alleen kinderen van advocaten of artsen toelaat…

Ten slotte konden alle leerlingen dankzij de meer dan toereikende financiering van de Europese scholen en de over het algemeen hogere levensstandaard van de gezinnen de lesprogramma’s voortzetten tijdens de opsluiting in verband met de gezondheidscrisis afgelopen voorjaar, terwijl de lesprogramma’s in het netwerk van de Federatie Wallonië-Brussel volledig werden stopgezet.

EXPATS WORTELEN IN BRUSSEL

Maar waarom zijn de vier Europese scholen in Brussel overvol? De eerste verklaring is van historische aard: de Europese Unie heeft in de loop der decennia opeenvolgende uitbreidingen van steeds grotere omvang ondergaan. In 1985 traden nog twee landen toe (Spanje en Portugal), in 1994 drie (Oostenrijk, Finland en Zweden), gevolgd door twaalf nieuwe lidstaten, voornamelijk uit het voormalige Oostblok, tussen 2003 en 2005. Deze uitbreidingen hebben geleid tot een sterke groei van het aantal Europese ambtenaren: 43 000 in 2017, werkzaam bij de Commissie, het Parlement en de Raad. Aangezien al deze ambtenaren de vruchtbare leeftijd hebben, is de demografische druk die de in onze hoofdstad gevestigde Europese scholen kunnen ondervinden, gemakkelijk te begrijpen.

De tweede reden is van sociologische aard: terwijl ambtenaren in de jaren vijftig van de vorige eeuw slechts voor enkele jaren bij de Europese instellingen werden gedetacheerd (en daaraan vastzaten), is het ticket naar Brussel sinds de jaren negentig meestal een enkele reis. Waar ze ook vandaan komen, de winnaars van de Europese competities vestigen zich in onze hoofdstad voor lange tijd, zelfs « voor altijd ». Wat 50 jaar geleden een uitzondering was, is nu de regel geworden. De Europese scholen in Brussel zijn dus verplicht de kinderen van ambtenaren voor de gehele schooltijd te aanvaarden, hetgeen elke omloopsnelheid en toegang tot andere categorieën verhindert.

Dit sociologisch verschijnsel heeft ook negatieve gevolgen gehad voor andere sectoren. In de eerste plaats de vastgoedmarkt: de prijs per m² in bepaalde Brusselse gemeenten wordt opgedreven door de salarissen van de ambtenaren, waarvan bekend is dat ze hoger liggen dan het Belgische gemiddelde en dat ze gunstiger worden belast. Het gevolg is dat veel huizen in Etterbeek, Elsene, Oudergem of Watermaal-Bosvoorde gewoonweg onbetaalbaar worden voor de gemiddelde lonen, zowel om te kopen als om te huren, omdat de eigenaars hun eigendom liever verhuren aan Europese ambtenaren, die een serieuzere reputatie hebben en een comfortabeler salaris. Een ander, meer onvermoed, effect betreft de Belgische openbare kleuterscholen. Hoewel zij gratis toegang hebben tot het internationale schoolsysteem van hoge kwaliteit dat met de Europese scholen is opgezet, schrijven veel Europese ambtenaren hun kinderen in op Franstalige kleuterscholen, zodat hun kinderen al vroeg Frans leren, voordat zij op de lagere school naar de Europese scholen worden overgeplaatst. Kleuterscholen die gefinancierd worden met geld van de Belgische belastingbetaler… maar niet door Europese ambtenaren die, ter herinnering, geen belastingen betalen op hun inkomsten in België. Een Belgische belastingbetaler die op zijn beurt geen toegang heeft tot de Europese scholen. Zoek naar de fout…

LIGT DE OPLOSSING ERGENS ANDERS?

Maar aangezien er een relatief grote vraag lijkt te zijn van gezinnen uit categorie 3, die zich meestal aangetrokken voelen tot tweetalig Frans-Engels onderwijs, waarom opent de Europese Unie dan niet meer Europese scholen in Brussel waar iedereen zijn kinderen kan inschrijven? In de eerste plaats omdat de Regie der Gebouwen niet in staat zou zijn voldoende infrastructuur in goede staat ter beschikking te stellen. De opening van de 5e school op het voormalige NAVO-terrein in Evere is een voorbeeld van deze moeilijkheden: zij is herhaaldelijk aangekondigd en vervolgens uitgesteld, met name omdat de investeringen voor de renovatie van de gebouwen zeer duur zijn. Ten tweede, omdat het Statuut van de Europese scholen weliswaar voorziet in toegang voor elke Europese onderdaan, maar hen daartoe niet verplicht. Met andere woorden, er wordt niet geëist dat deze scholen kunnen voldoen aan de vraag van gezinnen uit andere categorieën dan EU-ambtenaren.

Er zijn inderdaad zogenaamde « geaccrediteerde » Europese scholen, die een leerplan aanbieden dat vergelijkbaar is met dat van de officiële scholen en dus erkend zijn door het Algemeen Secretariaat van de Europese Scholen, waarvan er één gevestigd is in Waterloo, op het terrein van Argenteuil. Het enige probleem is dat deze scholen een nog elitairder collegegeld vragen, in de orde van 10.000 tot 15.000 euro per jaar, afhankelijk van het studieniveau.

In Brussel gaapt er, door het steeds toenemende aantal expats, een grote kloof tussen de vraag naar sterk, toegankelijk tweetalig onderwijs dat meer openstaat voor de internationale scène en integratie in het lokale sociale weefsel mogelijk maakt, en het beperkte aanbod van scholen die dit soort onderwijs kunnen aanbieden. De vraag die hieruit natuurlijk voortvloeit is welke rol de Federatie Wallonië-Brussel zou kunnen spelen bij het beantwoorden van deze uitdaging op het gebied van het openbaar onderwijs. In Wallonië is het heel goed mogelijk om uw kinderen van jongs af aan een goede kennis van de taal van Shakespeare bij te brengen, dankzij een aantal openbare scholen die onderdompeling in het Engels aanbieden. In Brussel daarentegen zijn er geen openbare scholen die Engels als onderwijstaal aanbieden, en de 22 scholen die wel onderdompeling aanbieden, doen dat alleen in het Nederlands. De oplossing ligt misschien voor ons, maar we moeten de moed en ambitie hebben om erin te investeren.

Hugues Lastien

Espace membre

Leden