DE RIJKE HAZEN EN DE ARME SCHILDPADDEN

Illustré par :

Ivan Illich definieerde het concept van gegeneraliseerde snelheid in 1975 in zijn boek Energy and Equity. Om de snelheid van een reis te berekenen, stelde hij voor om niet alleen de tijd te tellen die nodig is om een bepaalde afstand af te leggen, maar ook de tijd die nodig is om de reismiddelen ter beschikking te stellen. Uitgaande van de gegevens van die tijd, stelde Illich vast:  » De doorsnee Amerikaan besteedt meer dan 1.500 uur per jaar (of 30 uur per week, of 4 uur per dag, de zondag inbegrepen) aan zijn auto: dit omvat de uren die hij achter het stuur doorbrengt, zowel op als naast de weg; de werkuren die nodig zijn om de auto te betalen en om benzine, banden, tolgeld, verzekering, boetes en belastingen te betalen… Voor deze Amerikaan duurt het 1.500 uur om (in een jaar) 10.000 km te rijden, of een gemiddelde snelheid van 6 km/u. In landen zonder vervoersindustrie verplaatsen mensen zich te voet met precies dezelfde snelheid, met als bijkomend voordeel dat ze overal kunnen komen, niet alleen langs verharde wegen « . Illich, die zijn logica van contra-productiviteit uitbreidt tot het gebied van de mobiliteit, toont aldus aan dat, wanneer een bepaald optimum wordt overschreden, we achteruitgaan. Hij concludeert:  » Een man te voet legt in een uur vervoer evenveel kilometers af als een man met een motor, maar hij besteedt vijf tot tien maal minder tijd aan reizen dan de laatste. Moraal: hoe meer een samenleving deze snelle voertuigen verspreidt, hoe meer mensen, boven een bepaalde drempel, tijd besteden en verspillen aan het reizen in deze voertuigen « .

Sindsdien heeft dit geniale idee aanleiding gegeven tot talrijke ontwikkelingen, is het vertaald in prachtige wiskundige formules en grafieken(1) en heeft het economische debatten uitgelokt die wij u hier zullen besparen; wij zullen het onderwerp actualiseren door de nadruk te leggen op de sociale implicaties van deze redenering. 

Stel dat twee pendelaars met verschillende sociale statussen twee keer 50 km van en naar het werk moeten afleggen. De fysieke snelheid van elk van de twee is identiek: zij doen ‘s morgens één uur en ‘s avonds één uur over hun reizen (wij zijn redelijk optimistisch, er zijn niet te veel ongelukken, niet te veel werkzaamheden, geen bruggen of tunnels die dicht zijn wegens bouwvalligheid, dus niet te veel opstoppingen). Zij bewogen zich dus met een fysieke snelheid van 50 km/u. Maar voor deze reis gaven zij een bepaald bedrag uit en moesten zij dus een bepaalde tijd werken in de baan (job, job…) van hun dag. Het briljante idee van Illich is dus om de tijd die wordt besteed aan werken om de reis mogelijk te maken op te tellen bij de tijd die wordt besteed aan het pendelen, om zo de werkelijke snelheid ervan te meten. 

Jules Dupont is arbeider in een KMO en verdient een schamele 10 euro per uur. Met zijn oude Twingo heeft hij een kostprijs per kilometer van 20 cent(2). Zijn dagelijkse woon-werkverkeer van 100 km kost hem dus 20 euro en hij moet er 2 van zijn 8 werkuren per dag aan besteden om dat te betalen. 

Pierre-Henri de la Barrière Qui Claque is CEO van de multinational Bigmoney. Zijn BMW 7‑serie kost hem 98 cent per kilometer(3) en zijn reis van 100 km kost hem dus 98 euro. Aangezien zijn jaarsalaris 1 miljoen euro bedraagt voor de 1 300 uur die hij in de raad van bestuur en in zijn kantoren doorbrengt, kunnen we berekenen dat hij 769 euro per uur verdient. Zij moet dus 98/769, 12,7% van een uur (d.w.z. 7 minuten) om te betalen voor zijn pendelen van en naar het werk. 

Laten we de algemene snelheid van onze twee metgezellen berekenen. Jules besteedt 3 uur aan het maken en financieren van haar reis van 100 km, wat neerkomt op een algemene snelheid van 33,3 km/u (100/3). Pierre-Henri, daarentegen, legt zijn 100 km af in 1u07, en bereikt dus een algemene snelheid van 88 km/u (100/1,127), voor hetzelfde traject… 

Dit begrip van veralgemeende snelheid is het voorwerp geweest van veel controverse. Sommigen berekenden dat een fietser in de bebouwde kom sneller ging dan een automobilist, anderen schatten dat het ongeveer even hard ging, maar het was altijd tussen 5 en 15 km/u, de snelheid van een postkoets van twee eeuwen geleden. Maar wat zeker is, zoals ons voorbeeld hierboven laat zien, is dat er een behoorlijk verschil is afhankelijk van je sociale status en inkomen. De moraal van wat geen fabel is, luidt dan ook : « Afhankelijk van of je machtig of ellendig bent, zullen je bewegingen snel of langzaam zijn « (4).

Alain Adriaens

Notes et références
  1. Pour les scientifiques, par exemple : Frédéric Héran, À propos de la vitesse généralisée des transports. Un concept d’Ibvan Illich revisité, Cairn info, 2009, https://www.cairn.info/revue-d-economie-regionale-et-urbaine-2009–3‑page-449.htm
  2. Calculé grâce au calculateur du prix de revient du Moniteur de l’automobile: https://www.moniteurautomobile.be/conseils-financiers/prix-de-revient-au-km-par-mois.html
  3. Voir note 2.
  4. Comme le titre de cet article, librement inspiré de Jean de la Fontaine, Le lièvre et la tortue et Les animaux malades de la peste.

Espace membre

Leden