Antwoorden van de vakbonden

MAP. BOEREN ACTIE BEWEGING

a.

De vraag is wat groeit of krimpt.

Oneindige groei is natuurlijk een illusie; humor ontkracht de praktische tegenstrijdigheid.

Wanneer een boom stopt met groeien, sterft hij, maar elk dier of landbouworganisme stopt met groeien wanneer het zijn evenwicht, zijn optimum heeft bereikt.

De daling van het aantal landbouwbedrijven baart ons grote zorgen, want zij weerspiegelt het verlies van onze voedselsoevereiniteit; de moderne mens kent steeds minder de boer die weet hoe hij de krachten van de natuur moet bundelen, waar en hoe hij moet uitwerken wat hem voedt. De navelstreng die ons verbindt met de bron van alle leven is gebroken en de koolstofbeschaving komt tot een einde…

De groei van agro-ecologie is voor ons de oplossing. De holistische studie van agro-ecosystemen is een interdisciplinaire praktijk aan het worden die in staat is voedselsystemen te transformeren. Het is een krachtig instrument en in sommige landen een echte sociale beweging, die de boer in het middelpunt plaatst van het proces om te komen tot voedselsoevereiniteit.

Naar onze mening zal deze derde revolutie niet langer industrieel, maar echt ecologisch zijn.

b.

Het grootste deel van de productie in onze geïndustrialiseerde landen is in feite onhoudbaar en zal zich moeten aanpassen aan een regeling in de context van een post-olie-economie. Dit is een fysische, ecologische en ethische noodzaak, aangezien het de landen zijn die het minst vervuilen die het eerst de gevolgen van de klimaatverandering voelen.

Op technisch niveau betekent dit dat de produktie op zeer korte termijn moet worden ingekrompen en geheroriënteerd in de richting van kleinschalige, gediversifieerde en verplaatste autonome systemen, gebaseerd op ecologische kennis en know-how, die het kunnen overnemen wanneer het systeem uitvalt.

Dit impliceert ook een economische transformatie (cultureel, aangezien de rijkdom via ideologische kanalen wordt verdeeld) die de natuur en dus de mens weer centraal stelt, waarbij de werkelijke behoeften weer voorrang krijgen.

Het naast elkaar bestaan van de twee sociaal-economische modellen is problematisch in de landbouw, omdat de agro-industriële investeringen overal de boeren kapot maken en bedrijfsverplaatsingen aan de orde van de dag zijn.

Zonder de politieke wil om van de vrijhandel af te stappen en deze nieuwe economie te beschermen, lijkt er slechts zeer langzaam of informeel schot in de zaak te komen.

Voor ons betekent de bescherming van zowel de duurzame landbouw als de consument dat er een regelgevend orgaan voor de burger moet komen dat in staat is de kosten te internaliseren en tegelijk keuzemogelijkheden te bieden.

De ervaring leert ons namelijk dat producten uit agro-ecologische systemen des te concurrerender zijn wanneer rekening wordt gehouden met de werkelijke prijs van fossiele brandstoffen en vervuiling, wat binnenkort zou kunnen gebeuren.

Maar om deze keuzemogelijkheid morgen te laten bestaan, moeten we vandaag redden wat er te redden valt van de kleine landbouwbedrijven en het ontstaan van al dan niet officiële alternatieven aanmoedigen om de terreinen van voedsel‑, energie- en technologische autonomie te verruimen… een utopie die vandaag moet worden belichaamd om morgen een oplossing te kunnen zijn.

c.

We worden opgeroepen om nieuwe modellen van de samenleving te bouwen… De rol van de vakbonden (en van de verenigingen in het algemeen) bestaat erin het voortouw te nemen in de strijd op het terrein om het juridisch-politieke apparaat zover te krijgen dat het de relevantie van alternatieve modellen erkent, om de spelregels van samenwerking en conflict te veranderen. In ons sociaal-democratisch stelsel is het de actie van de vakbond die de erkenning van de rechten van de werknemers tot stand heeft gebracht. We zullen nog lange tijd in een klassenstrijd dynamiek blijven. En in onze geglobaliseerde economie wordt de kracht van het kapitalisme geëvenaard door de zwakte van de vakbeweging. In de Europese Unie bijvoorbeeld worden de praktijken van bedrijfsverplaatsing, sociale deregulering in naam van de mobiliteit van de werknemers, handhaving van een groot aantal werklozen en aanvallen op lonen en sociale bescherming niet beantwoord met Europese vakbondsolidariteit: de sterkste natiestaten en nationale organisaties (Duitsland, Spanje, enz.) lopen voorop. Dit betekent dat de vakbeweging fundamenteel moet veranderen, het idee van ecologisch duurzame ontwikkeling moet omarmen en de belangen van alle werknemers moet delen, met inbegrip van die van de boeren. In deze emancipatoire beweging is de agro-ecologische opleiding een essentiële taak van de vakbond, voor de plaatsing van jongeren in levensvatbare omstandigheden, en voor de opheffing van de werkloosheid, met de participatieve hulp van de burgermaatschappij.

Voor MAP, Thomas Lauwers
———-

GEA. VERENIGDE FEDERATIE VAN KWEKERS- EN LANDBOUWERSVERENIGINGEN

a.

Als de groei gebaseerd is op de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen (water, bodem, fossiele brandstoffen, enz.) die beperkt zijn in hoeveelheid en op de natuurlijke opnamecapaciteit van het milieu (vervuiling), is het onmogelijk dat deze groei oneindig is. Anderzijds maakt een exploitatie die de vernieuwing van de natuurlijke cyclus van hulpbronnen respecteert, duurzame groei mogelijk. Het zou dan kunnen leiden tot een « climax » (een situatie van evenwicht) waar iedereen kan vinden wat hij nodig heeft zonder meer te verbruiken dan nodig is. Het probleem is het verlangen om te accumuleren, dat bestaat in onze consumptiemaatschappijen die valse behoeften produceren.

In de landbouw is het mogelijk systemen te regenereren die binnen 20 à 30 jaar weer in evenwicht zijn, dankzij benaderingen als agro-ecologie of permacultuur. Vandaag de dag is de groei van de landbouwproductie gebaseerd op een produktivistisch model dat zowel de landbouwers als de grond onder druk zet: synthetische meststoffen en fytofarmaceutische produkten, waarvan de produktie grote hoeveelheden koolwaterstoffen verbruikt, buitensporige mechanisatie van de arbeid, intensieve irrigatie, enz.

Wie niet ziet waar het om gaat (en dus als « gek » kan worden beschouwd volgens het in de gestelde vraag voorgestelde adres) kan logischerwijze niet inzien dat groei alleen cyclisch kan zijn.

Wij zien het verlangen naar oneindige groei als onverantwoordelijk en onrechtvaardig tegenover de verschillende actoren in de samenleving, als destructief. In de landbouwsector leidt deze groeilogica tot een uitbreiding van de landbouwstructuren, waardoor kleine landbouwbedrijven en familiestructuren verdwijnen. Ten tweede kunnen te groot geworden structuren uiteenvallen in kleinere entiteiten die vervolgens in handen vallen van multinationals. Deze logica geldt ook voor de distributie, waar wij thans een toename zien van het aantal « lokale » merken die in handen zijn van grote groepen.

b.

Het is van essentieel belang dat de productie wordt aangepast aan de vraag en aan de reële behoeften van de mensen. Vandaag leven we in een volledig geliberaliseerde wereld waarin alles voor iedereen en op elk moment beschikbaar moet zijn. Dit is onrealistisch.

Wat de landbouw betreft, zijn wij van mening dat wij in de eerste plaats de cyclus van de seizoenen moeten respecteren (aanvaarden dat aardbeiplanten geen vruchten dragen in december…), en niet de natuur moeten forceren. Vanuit dit oogpunt moet het beroep van landbouwer en agronoom opnieuw worden aangeleerd of geheroriënteerd na twee generaties van industrieel afleren.

Er is niet te weinig voedsel, er is een ongelooflijke verspilling (gemiddeld ongeveer een derde van veld tot bord), dus moet het aanbod in overeenstemming worden gebracht met de vraag, niet alleen in kwantitatief opzicht, maar ook in ruimtelijk opzicht: de verdeling van de productie moet opnieuw in evenwicht worden gebracht, er moet een einde worden gemaakt aan de intensivering in bepaalde zeer productieve gebieden en er moet worden voorkomen dat minder concurrentiekrachtige gebieden tot woestijn worden verklaard, zoals is georganiseerd door het systeem dat is gebaseerd op import-export, uitsluitend ten behoeve van de betalingsbalans van de staten en de agro-industrie.

Er zal geen sociaal bloedvergieten zijn als menselijke waarden weer centraal komen te staan in de samenleving in plaats van economische en winstgerichte waarden. Dit gezegd zijnde, kan het « bloedbad » in de landbouw als reeds uitgevoerd worden beschouwd, aangezien 80% van de landbouwbedrijven in Europa in de 50 jaar sinds het begin van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zijn verdwenen. In het Waalse Gewest is slechts 5% van de landbouwers jonger dan 35 jaar en in België meldt slechts 16% van de landbouwers ouder dan 65 jaar een koper te hebben. Er is dus een ernstig vooruitzicht op hyperconcentratie van landbouwbedrijven in België, wat zeer zorgwekkend is.

Het beginsel van voedselsoevereiniteit moet centraal komen te staan in het debat om de mensen het recht en de middelen te geven om toegang te krijgen tot land en kwaliteitsvoedsel. Terug naar het land moet worden aangemoedigd door na te gaan of het beter is om « de hele dag aan een zwengel te draaien of op een knop te drukken » dan het land te bewerken! In de huidige werkgelegenheidscrisis zou omschakeling naar landbouw een echte zegen kunnen zijn.

Kortom, het volstaat niet de vruchten van de produktie beter te verdelen, want naast de aanpassing van de produktie aan de behoeften (met name om de verspilling te beperken) moeten wij ook rekening houden met de beperking van de hulpbronnen met het oog op de duurzaamheid van onze samenleving.

c.

Merk op dat als dit compromis niet overleeft, er een ander compromismodel voor in de plaats komt, met winnaars en verliezers…

De situatie voor landbouwers is enigszins specifiek aangezien zij zelfstandigen zijn. Maar er bestaat in deze sector ook een relatie van overheersing tussen het werk van de boeren en hun afhankelijkheid van banken en de agro-industrie. In vele gevallen worden landbouwers loutere dienstverleners aan de agro-industrie (zoals bij contractlandbouw of geïntegreerde veeteelt) en zijn zij gebonden aan bankleningen die niet in verhouding staan tot het aantal arbeidskrachten dat op het bedrijf beschikbaar is. Als de markt de landbouwer geen redelijke prijs oplevert (zozeer dat de productiekosten niet worden gedekt!), kunnen deze leningen snel onbetaalbaar worden.

Het kapitaal moet ten dienste van de arbeiders worden gesteld, en niet andersom!

De rol van de vakbonden bestaat er ongetwijfeld in de ongelijkheden te verminderen door er rekening mee te houden dat niet iedereen in het leven dezelfde dingen wil en niet iedereen dezelfde behoeften heeft.

Onze opdracht bestaat er in de eerste plaats in de « zwakke schakels » van de samenleving te verdedigen en de beroepsgroep daadwerkelijk te ondersteunen en haar ervan bewust te maken dat een ander landbouwmodel mogelijk is. Er kan een ander productiesysteem worden opgezet: een meer autonoom systeem, dat minder afhankelijk is van de agro-industrie en de distributie, en dat kleinere hoeveelheden produceert, maar wel van hoge kwaliteit (producten met een hoge toegevoegde waarde). Wij streven ernaar de gelijkheid te herstellen overeenkomstig de vraag en de behoeften van de samenleving, te beginnen met het verzekeren van basisbehoeften zoals voedsel.

Sofia Baltazar en Valérie Op de beeck, voor Fugéa
———-

FWA. WAALSE FEDERATIE VAN LANDBOUW

a.

De Waalse Landbouwfederatie heeft nooit een standpunt ingenomen over de kwestie van de groei in het algemeen.

Anderzijds houdt de kwestie van de landbouwsector meer verband met het gedereguleerde economische model waarin wij werken, dan met een kwestie van groei in strikte zin. FWA betreurt het dat dit economische model, dat ons is opgelegd door het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), dat zelf onder de WTO (Wereldhandelsorganisatie) valt, de landbouwers ertoe dwingt uit te breiden om hun bedrijf rendabel te houden.

Door de geleidelijke verdwijning van de instrumenten voor marktbeheer worden de landbouwers immers blootgesteld aan zeer sterke schommelingen van de prijzen van de landbouwgrondstoffen. Als gevolg daarvan heeft de boer geen andere keuze dan zijn bedrijf uit te breiden om quitte te spelen. Diversificatie blijft uiteraard een andere mogelijkheid, maar de verwerking en afzet van produkten impliceert nieuwe investeringen en vereist meer mankracht. Bovendien winkelt het merendeel van onze burgers in supermarkten, en is directe verkoop een vorm van marketing die slechts een klein aantal consumenten aangaat.

Daarom is het van belang een economisch model voor de landbouw op te stellen dat meer gewicht toekent aan de producenten van grondstoffen, zowel hier in Europa als in andere delen van de wereld.

b.

Landbouw produceert voedsel dat onmisbaar is: toegang tot voedsel is een van de rechten die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Onze sector staat voor vele uitdagingen: een groeiende bevolking voeden en tegelijk de klimaatverandering aanpakken. In deze context lijkt het moeilijk de toekomst van onze sector als potentieel krimpend te beschouwen. Anderzijds lijkt het ons duidelijk dat de toekomst van de landbouw op wereldniveau de herontwikkeling van de voedingslandbouw in bepaalde regio’s van de wereld zal moeten omvatten. Dit is met name van cruciaal belang in het hierboven beschreven gedereguleerde economische model. Terwijl de sterke schommelingen van de landbouwgrondstoffen rampzalige gevolgen hebben voor de inkomens van de producenten wanneer de prijzen dalen, zijn de gevolgen ook dramatisch wanneer de prijzen stijgen, voor bevolkingsgroepen die niet zelf in hun voedselbehoeften kunnen voorzien. Dit kan leiden tot situaties die dicht bij hongersnood liggen. Dit is natuurlijk totaal onaanvaardbaar.

We moeten ook terugkomen op de kwestie van de ontwikkeling van het aantal landbouwbedrijven in onze regio. In Wallonië bijvoorbeeld waren er in 1980 bijna 38.000 landbouwbedrijven, tegen slechts 14.000 nu. Hoewel er geen sociaal bloedvergieten plaatsvond, daalde het aantal landbouwbedrijven sterk en bijgevolg ook het aantal mensen dat in de sector werkzaam was.

Als wij deze ontwikkeling willen beperken of zelfs een halt willen toeroepen, zullen wij onvermijdelijk moeten terugkeren naar een meer gereguleerd model, zonder hetwelk het moeilijk zal zijn de landbouwbedrijven rendabel genoeg te maken om de werkgelegenheid in de landbouw in onze regio’s in stand te houden.

c.

In de eerste plaats vertegenwoordigt onze organisatie zelfstandigen, waardoor de werkcontext en de problematiek zeer verschillend zijn van die van een arbeiders- en/of bediendenvakbond.

Bovendien is de situatie van de landbouwsector bijzonder. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is een van de enige beleidsterreinen die op Europees niveau worden vastgesteld. De federale of regionale autoriteiten hebben slechts een beperkte invloed op het kader waarin wij werken, aangezien zij in onze Belgische of Waalse wetgeving richtlijnen moeten vertalen die reeds zeer nauwkeurig zijn en op Europees niveau zijn vastgesteld. Daarom is het belangrijk dat onze organisatie haar plaats inneemt in het COPA, het comité waarin de representatieve organisaties van landbouwers uit alle Europese landen zijn verenigd. Het is daar, en met onze Belgische Europarlementariërs, dat wij proberen invloed uit te oefenen op het kader dat Europa de landbouw oplegt. Het proces wordt uiteraard bemoeilijkt door het feit dat de 27 lidstaten van de Unie zeer verschillende landbouwculturen hebben en soms zeer uiteenlopende belangen.

Het is ook zeer belangrijk dat onze organisatie aandacht besteedt aan de vertaling van de Europese regelgeving in onze federale en vooral regionale wetgeving (de landbouw is immers geregionaliseerd).

Als representatieve organisatie van zelfstandigen is het uiteraard niet aan ons om commentaar te leveren op de wijze waarop de machtsverhoudingen op het gebied van de betrekkingen tussen vakbonden en werkgevers zich ontwikkelen. Niettemin zijn wij ervan overtuigd dat een verantwoordelijke en serene dialoog kan zorgen voor een sociale vrede die alle economische actoren kan helpen de crisis te boven te komen, met eerbiediging van de rechten van alle partijen.

Yvan Hayez, secretaris-generaal van het FWA

———-

CGSLB. CENTRALE GENERALE DES SYNDICATS LIBRES DE BELGIQUE

Enkele inleidende opmerkingen lijken wenselijk.

Aangezien het onderwerp veel facetten heeft en veel uitwerking vergt, lijkt het enigszins illusoir te zoeken naar eenvoudige en korte antwoorden op de gestelde vragen.

De behandelde thema’s vereisen uiteraard aandacht voor sociale, milieu‑, economische en ethische aspecten, om maar een paar invalshoeken te noemen die bij een dergelijke bezinning van essentieel belang zijn. Een bijzondere moeilijkheid is dat er uiteraard verschillende beoordelingen kunnen zijn op verschillende niveaus, in verschillende geopolitieke contexten en vanuit verschillende perspectieven op de tijdschaal.

Het is niet realistisch te denken dat groei overal, altijd en op alle gebieden oneindig kan zijn. De vraag is echter niet in deze termen gesteld. Het gaat veeleer om het besef van bepaalde grenzen, de noodzakelijke veranderingen en het anticiperen op wijzigingen. De eerlijke herverdeling van de vruchten van de groei, de strijd voor de mensenrechten, de eerbiediging van de milieunormen en de Internationale Arbeidsorganisatie zijn allemaal essentiële factoren waarmee rekening moet worden gehouden. Dit kan en moet leiden tot veranderingen in het verbruik en nieuwe perspectieven openen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en produktie.

De ontwikkeling van diensten, met name op het gebied van persoonlijke hulpverlening, moet een voortdurende zorg zijn. Er zijn inderdaad enorme sociale behoeften waarin momenteel niet wordt voorzien.

In het licht van deze veranderingen en nieuwe uitdagingen hebben de vakbonden een uiterst belangrijke rol te spelen. De begrippen duurzame ontwikkeling en waardig werk moeten volledig worden geïntegreerd in hun acties en eisen. Het zou naïef zijn te denken dat veranderingen altijd zonder problemen kunnen worden doorgevoerd en dat er voor alles absoluut ideale oplossingen bestaan. Daarom is het van essentieel belang te zorgen voor eerlijke overgangen. De werknemers hoeven niet te lijden onder de gevolgen van een gebrek aan vooruitziendheid of industriële creativiteit. Er moeten begeleidende maatregelen voor verandering worden uitgevoerd.

Het zou onverantwoordelijk zijn de industriële capaciteit in Europa geleidelijk op te geven. Dit mag geen afbreuk doen aan de ontwikkeling in andere delen van de wereld. De complementariteit moet verder worden benadrukt, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de bezettingsvoorwaarden worden verbeterd. In de agenda voor fatsoenlijk werk worden de beginselen voor vooruitgang uiteengezet.

Het ongebreidelde streven naar winstmaximalisatie heeft tot ernstige sociale schade geleid, maar ook andere oorzaken kunnen specifieke moeilijkheden opleveren. Hoewel groene banen zeker een belangrijk potentieel voor verschillende en duurzame ontwikkeling vertegenwoordigen, moet worden erkend dat bijvoorbeeld de invoering van strengere milieunormen soms ook een negatief effect kan hebben op de bestaande werkgelegenheid. Dit zal waarschijnlijk leiden tot vormen van « verplaatsing » van werkgelegenheid. Werknemers hebben recht op steun in deze situaties, waaronder steun voor omscholing of het verwerven van nieuwe vaardigheden. Het milieu laten verslechteren is zeker geen aanvaardbare optie.

Sommige van de bovenstaande overwegingen zijn gebaseerd op resoluties die de Liberale Unie tijdens haar congres van 15 februari 2008 heeft aangenomen. De volgende resolutie is passend voor de context die door de vragen wordt opgeroepen:

De CGSLB is zich ten volle bewust van het belang van een goed presterende economie. Dit laatste moet echter een bron van welzijn zijn voor de samenleving als geheel, en niet alleen voor een bevoorrechte enkeling. Werknemers moeten op billijke wijze kunnen profiteren van de vruchten van hun arbeid en van de economische groei. Industriële, commerciële en dienstverlenende activiteiten, en in het algemeen alle economische ontwikkeling, moeten voor iedereen voordelig en gunstig zijn. Het mag niet ten koste gaan van werknemers en mensen, waar ook in ons land, in Europa of in de wereld.

Andere resoluties van het congres « Ons sociaal-liberalisme » zouden zeker ook hun plaats kunnen vinden in de beschouwing. Kortom, voor de Liberale Unie gaat het erom de groei in te kaderen, maar niet om het belang ervan voor de ontwikkeling te ontkennen. Aangezien er geen echt geloofwaardige alternatieven zijn, moet de nadruk worden gelegd op sociale en milieucorrecties.

Het Europees Verbond van Vakverenigingen, waarvan het CGSLB lid is, heeft zich uiteraard beziggehouden met kwesties die relevant zijn voor het probleem in kwestie. Voorbeelden hiervan zijn enkele overwegingen in verband met de « EU 2020 »-strategie of de resolutie over anticiperen op veranderingen en herstructureringen, die het uitvoerend comité van het EVV in maart 2012 heeft aangenomen. Het standpunt van het EVV over de strategie voor nieuwe vaardigheden en banen (25 november 2010) is ook hier te vinden. De Liberale Unie wil ook wijzen op het recente advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over « Slimme en inclusieve groei » (19 september 2012).

Deze verschillende documenten onderstrepen het belang van keuzes voor de toekomst, maar stellen het streven naar groei als zodanig niet ter discussie.

Kortom, het is duidelijk dat de crisis enorme moeilijkheden veroorzaakt en talloze sociale drama’s doet ontstaan. Deze situatie maakt de uitdagingen nog groter. In dit verband is de rol van de vakbonden van essentieel belang. Op korte termijn houdt dit in dat men zich verzet tegen een bezuinigingsbeleid en krachtig pleit voor stimuleringsmaatregelen.

Bernard Noël, nationaal secretaris van de CGSLB

———-

ABVV. BELGISCHE ALGEMENE FEDERATIE VAN DE ARBEID

a.

Ik weet niet of iemand die gelooft dat groei oneindig kan zijn in een eindige wereld een dwaas of een econoom is, maar ik zou zeggen dat een samenleving die gebaseerd is op een oneindig groeimodel een gevaarlijk paradigma is, vooral voor toekomstige generaties.

En dit is niet het sociale project van het ABVV.

Het ABVV verdedigt onder meer, maar vooral, een meer egalitaire samenleving. We weten dat het kapitalistische financiële model, vooral sinds de crisis van 2008, sociale schade aanricht, waarbij de economisch meest kwetsbaren de eerste slachtoffers zijn. Maar de gevolgen zijn net zo rampzalig voor het milieu en de reële economie. We willen dit project niet voor maatschappelijk werkers en ontvangers.

Laten we niet vergeten dat zij al hebben betaald voor een financiële crisis waarvoor zij niet verantwoordelijk waren. Ze hebben de banken gered.

Vandaag staat de soberheid voor hun deur met haar aandeel in de loonmatiging, het ter discussie stellen van de index (het voorwerp van de interprofessionele onderhandelingen van de Groep van 10) en de koppeling van de sociale uitkeringen aan de kosten van levensonderhoud, en de begrotingsaanpassingen.

Wat de werknemers vragen is een maatschappijmodel dat duurzame, hoogwaardige banen schept, zodat in de basisbehoeften van iedereen kan worden voorzien. Het gaat er dus niet om dat degenen die reeds alles hebben wat zij nodig hebben, steeds meer consumeren, maar dat de steeds groter wordende koek van rijkdom en ongelijkheid wordt verdeeld.

In dit opzicht is de belastingheffing een essentieel instrument voor de herverdeling van de rijkdom; het is dringend noodzakelijk dit te corrigeren en een billijker belastingstelsel in te voeren waarbij iedereen uiteindelijk bijdraagt naar gelang van zijn reële mogelijkheden.

b.

Wij zullen ook niet ontsnappen. Enerzijds moeten wij de vruchten van de produktie beter verdelen en anderzijds moeten wij ons voorbereiden op een overgang die rechtvaardig moet zijn en niemand achterlaat. Wij staan voor een echte uitdaging van solidariteit.

En creativiteit zal vereist zijn.

Vandaag moeten wij samen nadenken over nieuwe evenwichten die duurzaam kunnen zijn, een reële levenskwaliteit kunnen garanderen, kwaliteitsbanen kunnen ondersteunen en tegelijk ons model van sociaal overleg en sterke sociale zekerheid voor iedereen kunnen handhaven.

Een eerste stap ligt zeker in de evolutie van de huidige werkgelegenheid naar meer respect voor de milieunormen, alsook in de vergroening van de reële economie, die het mogelijk moet maken een kwaliteitsproduktie (ook van mindere kwaliteit) tot stand te brengen en een (niet-kapitalistisch) sociaal model in te voeren dat de economie « moraliseert », speculatie uitbant, de arbeider en de sociale ontvanger in het middelpunt van de politieke en economische belangen plaatst, en tegelijk ons milieu respecteert.

c.

Zeker is dat een koerswijziging noodzakelijk is. In welke vorm, met welke naam? Dit zal afhangen van de verantwoordelijkheden en de politieke keuzes van elk individu.

De rol van de vakbonden is vandaag van cruciaal belang. Zij blijven, en dit geldt ook voor onze andere Belgische collega’s, federale organisaties die het algemeen belang hoog in het vaandel dragen. Zij zijn ook een onmisbare indicator van wat er op het terrein, in de bedrijven, gebeurt, waarvan veel werkgevers (vooral multinationals) en managers niet (meer) op de hoogte zijn.

Vakbonden zijn een belangrijk bolwerk tegen de onzekerheid die de verdedigers van het financieel kapitalisme veroorzaken en zullen een centrale rol blijven spelen bij het verdedigen en veiligstellen van de waarden van de toekomst: een duurzaam model dat geluk brengt aan allen en een einde maakt aan de ongelijkheid.

Zo heeft het ABVV de openbare diensten altijd met hand en tand verdedigd, omdat ze in wezen een instrument zijn om de rijkdom te herverdelen. Persoonlijke dienstverlening en de uitbreiding daarvan vormen ongetwijfeld een van de speerpunten van een nieuw model dat een nieuwe manier van samenleven in zich zal moeten dragen, waarin de band een bepalende plaats zal innemen.

Anne Demelenne, secretaris-generaal van het ABVV

———-

CNE. NATIONALE WERKNEMERSCENTRALE

a.

De standpunten van de NEC over groei werden ingenomen op het Congres van 2010 na lange debatten met honderden activisten (de cursieve tekst zijn citaten uit de besluiten van dat Congres). Zij kunnen worden samengevat als de weigering om groei van het BBP te zien als een wenselijk doel voor onze rijke landen. Noch het meetinstrument (het BBP), noch de toename van de gemeten hoeveelheid (de toevoeging van marktbeurzen) lijkt ons te kunnen bijdragen tot de oplossing van de wezenlijke problemen waarmee wij worden geconfronteerd. En natuurlijk hebben sommige onderdelen van de groei meer bedreigingen en nadelen dan voordelen.

« Wij betwisten het idee dat economische groei, opgevat als groei van het bruto binnenlands product, de belangrijkste voorwaarde is voor ontwikkeling, althans in rijke landen. Hoewel de economische groei in het verleden reële vooruitgang heeft gebracht, stuit zij thans op ecologische en sociale grenzen en heeft zij de verslechtering van de arbeids- en levensomstandigheden van een groot deel van de bevolking niet kunnen voorkomen.

Het debat wordt echter vaak ontsierd door karikaturen of polemieken. Het loslaten van de « religie van de groei » heeft er niet toe geleid dat de NEC de doelstelling van ontgroening heeft omarmd — het is immers moeilijk in te zien hoe een instrument waarvan de betekenis (het BBP) wordt betwist wanneer de religie van de groei wordt bekritiseerd, plotseling weer een goed instrument kan worden als het het tegenovergestelde bepleit. Het NEC roept daarom op tot een ontwikkelingsbeleid dat

-Overigens moeten wij een duurzame, op groei en welzijn en gelijkheid gerichte economie ontwikkelen. Noch de groei van het BBP, noch de daling ervan kunnen op zichzelf voldoende doelstellingen vormen om de activiteit van een samenleving te sturen.

« Een duurzame economie vereist een democratisch ontwikkelingsbeleid: dat bepaalde activiteiten of praktijken die de mensheid kunnen schaden, controleert, beperkt of verbiedt, dat strategische sectoren (financiële sector, energie, vervoer, bouw, enz.) sterk reguleert, dat massaal investeert in andere sectoren, zoals persoonlijke dienstverlening en zorg, onderwijs, cultuur en publieke media, met het oog op de vorming van burgers die kritisch staan tegenover de maatschappij van consumptie, concurrentie en winst, en die rekening houden met de doelstellingen van volledige werkgelegenheid.

Natuurlijk blijft « welzijn » een open begrip; maar het belang en de moeilijkheid van het verwerpen van het BBP als enig kompas en enige doelstelling ligt in de noodzaak om de ontwikkeling van menselijke activiteiten weer tot een politieke aangelegenheid te maken. Wat te produceren? In welke hoeveelheid? Waar? Hoe doe je dat? Op al deze vragen heeft het huidige model slechts één antwoord, dat geen discussie behoeft: de markten zullen beslissen, op basis van een zo groot mogelijke groei. (Of meer precies, kapitaalaccumulatie — maar daar kom ik later op terug). Al deze vragen moeten door een werkelijk democratische samenleving worden beantwoord op basis van een afweging van wat het best bijdraagt tot gelijkheid en welzijn, binnen gegeven natuurlijke grenzen. (« Het economisch systeem is ingebed in een sociale, natuurlijke en fysieke omgeving »). Rekening houden met deze grenzen (niet-hernieuwbare natuurlijke hulpbronnen, vervuilende emissies, enz.) betekent echter dat wij in onze rijke samenlevingen bereid moeten zijn het welzijn en de gelijkheid te vergroten in een « stationaire » economie.

Ten slotte vragen deze nieuwe doelstellingen om nieuwe instrumenten, d.w.z. alternatieve (of aanvullende) indicatoren voor het BBP. Het is niet voldoende dat dergelijke indicatoren worden vastgesteld (dat zijn ze al!); ze moeten ook worden gebruikt in het overheidsbeleid … en bij collectieve onderhandelingen.

Dus « oneindige groei » is, voor de NEC, niet wenselijk en ook niet mogelijk. Er zijn echter duidelijk activiteiten, vaardigheden en diensten die tot in het oneindige kunnen worden ontwikkeld — zonder de natuurlijke hulpbronnen te belasten of te vervuilen. Meer wetenschap, meer cultuur, meer zorg voor kinderen en bejaarden, meer zorg voor de natuur, zal altijd welkom zijn…

Wij willen de effectieve overgang naar een duurzame economie. Een dergelijke economie moet voorrang geven aan de groei van het welzijn van allen, de uitroeiing van armoede en de verbetering van het milieu door de verdeling van de geproduceerde rijkdom opnieuw in evenwicht te brengen ten gunste van de sociale behoeften en de collectieve verkorting van de arbeidstijd.

b.

Wij weigeren dubbel de vraag in deze vorm te beantwoorden. In de eerste plaats omdat er geen bevredigend antwoord kan worden gegeven op een vraag over « groei » of « productie » opgevat als een onduidelijk aggregaat. Als u het verbruik van benzine in de file en basisonderwijs (twee componenten van het BBP — naast duizend andere) op één hoop gooit, vraag ons dan niet om commentaar op deze zak. Als we het dus hebben over de « vruchten van de produktie », moeten we de zak openen en de rotte of giftige vruchten scheiden van de vruchten waar vraag naar is.

De andere reden om de vraag in deze vorm af te wijzen is dat zij een keuze tussen « delen » en « verminderen » lijkt te suggereren: nochtans is ongelijkheid een van de factoren in de verkoop- en consumptiewoede (zie het boek van Tim Jackson, of anders « The spirit level »): een deel van de consumptie is « positioneel », het dient de « armen » om te proberen de (nog steeds ongrijpbare) normen van « sociale distinctie » in te halen — en het dient bedrijven om te verkopen aan mensen die geen geld hebben om hen dingen te kopen die zij niet nodig hebben…

Voor ons blijft de prioriteit dan ook de meest gelijke verdeling van de goederen die nodig zijn voor de ontwikkeling van allen — maar het is ook duidelijk dat natuurlijke beperkingen de beperking van bepaalde activiteiten noodzakelijk maken. Dit standpunt verschilt dus van het klassieke « Fordistisch compromis », waarbij de vakbonden zich tevreden stelden met het delen in de vruchten van de groei, wat die vruchten ook waren.

Op de deelvraag « hoe een sociaal bloedbad te voorkomen » als (een deel van) de activiteit wordt verminderd, antwoordt de NEC met 4 letters: RDTT. De collectieve verkorting van de arbeidstijd, zonder loonsvermindering en met het scheppen van compenserende banen, is een van de beste verwezenlijkingen van de arbeidersbeweging; zij is altijd gerechtvaardigd geweest door de produktiviteitswinst (die het mogelijk maakt evenveel te produceren met minder te werken) en door de dubbele doelstelling van « werken voor allen » en « beter leven ». Een derde doelstelling maakt deze OTO thans nog urgenter : de begeleiding van een economisch beleid dat niet door groei wordt aangedreven en dat de grenzen van de natuur respecteert, die eist dat de werkgelegenheid wordt gedeeld.

c.

Het is duidelijk dat de toename van de geldelijke rijkdom als een « smeermiddel » voor het systeem heeft gediend: zolang de koek groeit, zijn compromissen mogelijk, die niemand iets ontnemen. Blijkbaar … Een intrinsieke beperking van dit model ligt immers in het mechanisme zelf van de accumulatie: terwijl de rijkdom die wordt verdeeld in de vorm van lonen (in de ruimste zin van het woord: sociale bescherming is uiteraard ook loon!) wordt verbruikt en voortdurend wordt gerecycleerd in uitwisselingen, accumuleert het deel van de rijkdom dat naar winst gaat zich in de loop van de tijd en vormt zo een kapitaal dat steeds meer een machtsinstrument wordt.

Merk op dat deze redenering niet alleen van toepassing is op groei in de gebruikelijke zin van het woord: elke uitbreiding van de perimeter van de accumulatie heeft hetzelfde « pacificerende » effect: het plunderen van de derde wereld (en de natuur), het binnenvallen in de economieën van de voormalige Oostbloklanden, of het privatiseren van de openbare diensten, maakt het mogelijk de hoeveelheid « deelbare » rijkdom te vergroten — en dus de kapitaalaccumulatie in een aanhoudend tempo voort te zetten zonder in een frontaal conflict met de arbeiders te komen.

« Globalisering in dienst van kapitaalaccumulatie is niet verenigbaar met onze grondrechten.

Het NEC bevestigt zijn overtuiging dat globalisering in haar huidige vorm onverenigbaar is met een duurzame economie, met de verdediging van openbare en niet-marktdiensten, en met de ontwikkeling van sociale en economische democratie.

De paar decennia van dit « Fordistisch compromis » hebben aanzienlijke sociale vooruitgang mogelijk gemaakt — te beginnen met de veralgemening van de sociale zekerheid en de openbare diensten — maar zonder de greep van het kapitaal op beslissende wijze te verminderen. Met de crisis van de jaren zeventig heeft de neoliberale revolutie van 1980 deze vooruitgang ongedaan gemaakt en de accumulatie en concentratie van het kapitaal aanzienlijk versneld.

De toenemende en nu dringende druk van de milieueisen zou vereisen dat het nu het kapitaal is dat belangrijke « afwegingen » maakt, en dat de enige prioriteit die momenteel de maatschappij drijft — de accumulatie van kapitaal — plaats maakt voor andere prioriteiten (zie boven). Het is echter onwaarschijnlijk dat de goedheid of het slechte geweten van grote kapitaalbezitters hen ertoe zal brengen een aanzienlijk deel van hun geaccumuleerde macht op te geven. Er is een nieuw compromis nodig… maar wie gelooft dat dit niet via een conflict tot stand zal komen?

1FelipeVan Keirsbilck, secretaris-generaal vanNEC

Het NEC maakt deel uit van de CSC en reageert hier namens de beweging.

  1. Voir « Prospérité sasn conflit?» sur le site d’Econosphères: www.econospheres.be/

Espace membre

Leden