WAAROM ONGELIJKHEID ONS ALLEMAAL ZIEK MAAKT

Illustré par :

Als we het over armoede hebben, is het belangrijk om eerst te definiëren wat armoede is. Alle specialisten zijn het erover eens: armoede wordt niet gedefinieerd als het absolute bedrag dat een huishouden elk jaar ontvangt (een toegankelijke meeteenheid, aangezien het wordt vastgesteld op basis van de belastingaangiften van huishoudens, die soms uit één persoon bestaan). Met name op het niveau van de Europese autoriteiten zijn onderzoekers, sociologen en politici het erover eens geworden dat een arm persoon « elke persoon is die in een huishouden leeft waarvan het netto-inkomen per consumptie-eenheid minder dan 60% van het mediane netto-inkomen per consumptie-eenheid bedraagt ». Armoede is dus geen materiële ellende, die gelukkig niet meer het lot is van een minderheid (in het Westen). Armoede is een relatief begrip, de kloof tussen een bepaalde en de mediane levensstandaard in een samenleving. 

RIJKDOM MAAKT NIET GELUKKIG 

Armoede en de gevolgen ervan voor samenlevingen zijn het best bestudeerd door Britse onderzoekers. In 2009 publiceerde Tim Jackson Prosperity without Growth. Economics For a Finite Planet (1). In opdracht van de overheid heeft deze econoom leiding gegeven aan onderzoekers die duizenden studies hebben geanalyseerd. Het is onmogelijk om hier de rijkdom van de resultaten van deze wetenschappers samen te vatten (met name de onmogelijkheid om economische groei en milieuschade te ontkoppelen), maar laten we eens kijken naar de armoede. De gebruikte techniek bestaat erin de monetaire rijkdom (BBP) van een samenleving te vergelijken met andere, meer significante parameters (levensduur, gezondheidstoestand, alfabetisering/onderwijs, subjectief geluksgevoel). Als deze gegevens op de x- en y‑as van een tabel worden geplaatst, zien we telkens soortgelijke krommen: afhankelijk van het land (entiteiten waarvoor betrouwbare statistieken beschikbaar zijn) gaan de parameters vooruit naarmate het inkomen per hoofd van de bevolking toeneemt, bereiken zij een maximum en stabiliseren zij zich vervolgens of gaan zij zelfs omlaag. Het optimum ligt dus tussen 15.000 en 20.000 euro per inwoner per jaar. Door welvaart en ecologische voetafdruk (een marker van de vernietiging van terrestrische ecosystemen) met elkaar te vergelijken, hebben we op dezelfde manier een maatstaf voor de efficiëntie van verschillende landen. Hieruit blijkt dat mensen in arme landen slecht leven maar onze planeet ontzien, en dat mensen in rijke landen in een zekere (gemiddelde) weelde leven maar systematisch het milieu vernietigen dat ons voortbestaan op lange termijn moet verzekeren. Het enige land dat een fatsoenlijke menselijke ontwikkelingsindex heeft en onze planeet niet overconsumeert is… Cuba. 

HET EFFECT VAN ONGELIJKHEDEN BINNEN SAMENLEVINGEN 

Richard Wilkinson, een Brits epidemioloog, ging verder en probeerde het effect van ongelijkheden op de gezondheid in verschillende samenlevingen te beoordelen. Hij publiceerde zijn resultaten in het Engels in 2009(2) en werd vertaald in het Frans in 2013(3). Zijn groep onderzoekers verzamelde honderden gezondheidsstudies, uitgevoerd in zogenaamde ontwikkelde landen, die het door Jackson gemeten optimum van 15.000 dollar per hoofd van de bevolking per jaar hebben overschreden. Als hij de medische parameters in deze landen vergelijkt van Portugal met 16.000 dollar per hoofd van de bevolking per jaar tot de Verenigde Staten met 38.000 dollar per hoofd van de bevolking per jaar, vindt hij geen overeenstemming. Evenzo hebben uitgaven voor gezondheidszorg die variëren met een factor 1 tot 5 vrijwel geen effect op de levensverwachting of de verschillende gezondheidsproblemen, integendeel: de Verenigde Staten, die ten minste tweemaal zoveel uitgeven als alle andere landen, zijn het slechtst af. Wat Wilkinson en zijn collega’s echter hebben ontdekt, is dat ongelijkheden een sterke invloed hebben op de gezondheid. Zij rangschikten de landen in volgorde van ongelijkheid, bijvoorbeeld door te berekenen hoeveel keer de rijkste 20% rijker is dan de armste 20% (dit varieert van 1/3,8 in Japan via 1/4,8 in België tot 1/8,7 in de VS). Door deze cijfers te vergelijken met gezondheids- en sociale problemen vonden zij een consistent verband: hoe ongelijker landen zijn, hoe groter de moeilijkheden. Zij maakten talrijke vergelijkingen met parameters zoals de Unicef-index van het kinderwelzijn, kindersterfte, geestesziekten, tieners met overgewicht, moordcijfers, het aantal mensen in de gevangenis… En steeds lagen de landen op dezelfde curve: minder problemen in egalitaire landen, met Japan en Zweden aan het ene eind, en veel problemen in onegalitaire landen, met de Verenigde Staten, Singapore of het Verenigd Koninkrijk aan de verkeerde kant. 

HET IS HET SOCIALE WEEFSEL DAT ZIEK IS 

Maar onze epidemiologen wilden begrijpen waarom ongelijkheden mensen ziek maken. Door bepaalde gezondheidsfactoren te bestuderen, dit keer in de loop van de tijd, vonden zij een gestage toename van één bepaald probleem: angstniveaus. In de Verenigde Staten werden 269 studies verzameld die deze gestage groei aantonen. Dit komt tot uiting in de cijfers en tabellen in Wilkinson’s boek, maar hij gaf commentaar op zijn onderzoek in een interview dat hij had met François Ruffin, redacteur en oprichter van de krant Fakir. In het boek(4), dat een samenvatting is van dit interview, zegt hij: « …onthutsend: aan het eind van de jaren tachtig was het gemiddelde Amerikaanse kind angstiger dan de kinderen die in de jaren vijftig psychiatrische zorg ontvingen ». De verslechtering van de geestelijke gezondheid is een constante in alle ontwikkelde landen. Wilkinson schrijft deze ontwikkeling toe aan een toename van angst voor de oordelen van anderen. In de maatschappij van veralgemeende concurrentie, opgelegd door produktivisme/consumentisme, zijn de meeste mensen, vooral in professionele kringen, onderworpen aan een voortdurende druk van evaluatie. Je moet goed presteren, doelen halen waarop je wordt afgerekend. Dit leidt tot permanente stress. Stress is positief wanneer het op een plotse gebeurtenis reageert en u in staat stelt te reageren (weglopen van een onverwacht gevaar zoals de komst van een wild dier dat u dreigt te verslinden) maar wanneer het continu is en u 8 uur per dag bedreigd wordt door de komst van een woest baasje, veroorzaakt het een continue stijging van hormonen zoals cortisol, waarvan de effecten op de algemene gezondheid zeer negatief zijn. Bovendien heeft deze kritische blik zich nu uitgebreid tot de hele maatschappij: iedereen voelt zich verplicht zich zorgen te maken over zijn sociale imago, zijn uiterlijk in de ogen van anderen. Wilkinson merkt op: « Wij zijn extreem zelfbewust geworden, geobsedeerd door wat wij aan anderen laten zien, bezorgd om er onaantrekkelijk, saai of dom uit te zien, en voortdurend bezig met het beheren van de indrukken die wij achterlaten. Hoe oordelen deze vreemden over ons? Hebben we een goede show opgevoerd? Deze kwetsbaarheid maakt deel uit van de moderne psychologische toestand.(5). Dit sluit aan bij wat Richard Gregg in 1936 in The Value of Voluntary Simplicity(6) aan de kaak stelde onder de Amerikaanse term « keep up with the Jones » : er beter uit willen zien dan de buren. Wilkinson is ook van mening dat « de uiterlijke symbolen van succes — inkomen, auto, huisvesting, kleding, vakanties — allemaal van invloed zijn op het beeld dat men van zichzelf geeft, en dat men van zichzelf heeft ». We zien dus dat het hele sociale lichaam in de problemen zit en ongelijkheden verklaren deze malaise in de gemeenschap. Wilkinson heeft grafieken die aantonen dat « Hoe groter de ongelijkheid, hoe meer wantrouwen er heerst, hoe meer de betrokkenheid van de gemeenschap afneemt, evenals de wederkerigheid, de wens om anderen te helpen. Men moet eerst voor zichzelf zorgen, zijn deel van de koek zien te krijgen. (…) De welwillendheid tussen medemensen wordt overschaduwd: we kunnen alleen empathie voelen voor degenen die we als ‘gelijken’ beschouwen ».. Wanneer de kloof tussen de sociale klassen breder wordt ten gevolge van groeiende ongelijkheden, groeit het wantrouwen, zelfs de vijandigheid, met als gevolg dat diegenen die hen verachten, in plaats van hen aan te vallen, hun woede richten op anderen, de armsten, de immigranten, de werklozen… Extreem-rechts wakkert deze afwijzing van de ander graag aan bij de slachtoffers van klassenongelijkheid. 

TERUG NAAR DE WIJSHEID VAN HET DELEN 

Het onderzoek van Wilkinson bevestigt ook dat de armen 5 tot 10 jaar vroeger sterven dan de rijken, maar toont aan dat het niet alleen materiële oorzaken zijn die verantwoordelijk zijn voor deze oversterfte. Het is ook het psychologisch destructieve gevoel aan de onderkant van de hiërarchie te staan. 

De laatste interessante grafieken uit de studies van Wilkinson laten zien dat de sociale mobiliteit groter is in de egalitaire samenleving (zoals men zou verwachten: de treden zijn minder steil om te beklimmen), maar dat zij ook innovatiever zijn. In wezen is het logisch, dat onderzoekers van hoog niveau en echte kunstenaars niet gemotiveerd worden door het eeuwige zoeken naar meer geld, maar door een passie, door de liefde voor hun werk. 

Is het niet triest dat er lange en dure studies nodig zijn om aan te tonen wat de volkswijsheid ons al lang zegt: « Geld maakt niet gelukkig… maar het draagt er wel toe bij »(7) (minder dan 15 000€/jaar), « Geld is een goede dienaar en een slechte meester »(8)? Het materialisme dat onze samenlevingen is binnengedrongen, wordt volgens de utilitaristische logica gerechtvaardigd door het streven naar materieel welzijn voor het grootste aantal. Helaas is deze logica nu ver over haar hoogtepunt heen en heeft zij, zoals Illich voor andere maatschappelijke verschijnselen heeft aangetoond, een averechts effect gekregen. 

Alain Adriaens

Notes et références
  1. Tim Jackson, Prospérité sans croissance, Namur/Bruxelles, Etopia/Ed. De Boeck, 2010, 247pp.
  2. R. Wilkinson, K. Pickett, The Spirit Level : Why More Equal Societies Almost Always Do Better, Allen Lane, 2009.
  3. Richard Wilkinson, Kate Pickett, Pourquoi l’égalité est meilleure pour tous, Les Petits matins/Institut Veblen/Etopia, 2013.
  4. François Ruffin, L’égalité c’est la santé (et l’amour aussi), Amiens, Fakir Editions, 2016.
  5. Ibid.
  6. Richarg B. Gregg, La valeur de la simplicité volontaire, Vierzon, Ed. Le pas de côté, 2012, 6€.
  7. Choderlos de Laclos, XVIIIe siècle.
  8. Poète latin Horace, Ier siècle av. JC, repris par Alexandre Dumas.

Espace membre

Leden