Tweede rapport van de Club van Rome: er komt geen zachte landing

In 1972 werd het eerste rapport van de Club van Rome gepubliceerd, getiteld « Grenzen aan de groei? Denis Meadows, die de studie leidde, lichtte de verschillende mogelijke scenario’s toe die uit een door zijn team gemaakt computermodel naar voren kwamen. Het was een kwestie van wat de wereld zou worden, gezien als een systeem. Het rapport maakte iets bekend wat al lang bekend was en al twee eeuwen lang door de Prairie-indianen werd aangegeven: de vernietiging van Moeder Aarde brengt alleen maar verderf voor de mensen die erop wonen. Deze empirische observatie van de vroege Amerikanen overtuigde Buffalo Bill en zijn trawanten niet. Deze geologisch gedocumenteerde waarneming werd in 1948 opnieuw gedaan door Fairfield Osborn(1), opnieuw in de Verenigde Staten. In 1971, een jaar vóór het rapport Meadows, nog in het land van Uncle Sam, had Georgescu-Rogen, wiskundige en econoom en vader van de « degrowth », in bio-economische termen aangegeven dat het idee zelf van oneindige groei op een planeet met eindige hulpbronnen een suïcidale absurditeit is. Enkele jaren later bekritiseerde Georgescu, na te hebben gewezen op de belangrijke rol van de werkzaamheden van de Club van Rome bij de verspreiding van het debat over het vraagstuk van de grenzen, het rapport, waarbij hij er met name op wees dat de stationaire toestand die door het team van onderzoekers werd bepleit, een illusie was en dat er een « neergangsproject » nodig was, zonder kant-en-klaar model: « Het lijdt geen twijfel dat de huidige groei niet alleen moet ophouden, maar ook moet worden teruggedraaid. Maar wie denkt een project te kunnen schrijven voor de ecologische redding van de menselijke soort, begrijpt de aard van de evolutie niet en zelfs niet van de geschiedenis, die geen voorspelbaar en beheersbaar fysisch-chemisch proces is zoals het koken van een ei of het lanceren van een raket naar de maan, maar die bestaat uit een permanente strijd in steeds nieuwe vormen.(2)

Niettemin zette het Meadows-rapport de grondslagen van een ecologische vraagstelling die het westerse denken nooit zou verlaten, op de agenda van die tijd: er zijn grenzen aan de economische groei. Deze constatering, die voor produktivisten van allerlei pluimage angstaanjagend was, werd logischerwijs verbitterd bestreden en naar de marge van de politieke en media-aandacht verwezen, met name door de creatie van de term « duurzame ontwikkeling », die oorspronkelijk werd gekoppeld aan « een nieuwe groeifase ». Misschien is niets zo doeltreffend geweest als de uitvinding van de term « duurzame ontwikkeling » om de politieke ecologie te ondermijnen.

Veertig jaar na dit eerste rapport, waarvan de belangrijkste resultaten buitengewoon nauwkeurig bleken te zijn, heeft de Club van Rome zopas een tweede opus gepubliceerd, getiteld « 2052: een globale voorspelling voor de komende veertig jaar ». Wat hebben wij in de afgelopen 40 jaar gedaan om tot duurzaamheid te komen en wat heeft de komende 40 jaar voor ons in petto, afhankelijk van de beslissingen die wij nemen? De auteur van het nieuwe rapport, Jorgen Randers, hoogleraar aan het Centrum voor Klimaatstrategie van de Noorse School voor Management (BI), zegt in de startconferentie voor het rapport(3), dat hij wilde reageren op zijn bezorgdheid over de toekomst door een analytische beschrijving te bieden die zijn persoonlijke nieuwsgierigheid zou bevredigen. Hij stelt vast dat de wereld niet in de richting van duurzaamheid is opgeschoven en dat de door duurzame ontwikkeling beloofde zachte landing niet langer mogelijk is. Er zal sprake zijn van een plotselinge terugkeer naar duurzame niveaus door schokken of instortingen, waarvan de details niet bekend zijn.

Randers ziet als het voornaamste probleem het kortetermijndenken dat zowel de kapitalistische economie als de representatieve democratie beheerst en dat elke gebeurtenis of kwestie die meer dan vijf jaar ver weg ligt, vrijwel onzichtbaar maakt. Tussen de electorale logica en het rendement van de investeringen vindt de dynamiek op middellange en lange termijn, die noodzakelijk is om instorting te voorkomen, zijn besluitvormers niet.

Naast andere voorspellingen stelt de auteur dat de wereldbevolking rond 2040 een maximum van 8 miljard mensen zal bereiken, waarbij het verschil met de prognoses van de demografen verband houdt met de sterke daling van de vruchtbaarheid als gevolg van de milieuvervuiling in stedelijke gebieden. Hij betoogt dat groei in de rijke landen niet meer mogelijk zal zijn, omdat alle kleine overschotten op de BBP-punten zullen worden opgeslokt door de bestrijding van de rampen en de schade die de groei veroorzaakt. Tenslotte zullen 3 miljard mensen nooit de levensstandaard van de westerlingen bereiken en op lange termijn zullen de armen ernstige moeilijkheden ondervinden om voedsel te kopen dat wel kan worden geproduceerd maar tegen hogere kosten.

Randers deed 4 aanbevelingen om de omvang van de schok te beperken: 1) weinig kinderen krijgen, vooral in rijke landen waar elk individu een groter gewicht op de planeet heeft, 2) de mondiale ecologische voetafdruk drastisch te verkleinen, te beginnen met de rijke landen waar die het grootst is. Om dit te bereiken is het van essentieel belang dat de verbranding van fossiele brandstoffen wordt stopgezet, 3) in het Zuiden een koolstofarm energiesysteem op te bouwen, ontworpen door het Zuiden en betaald door het Noorden, 4) ons vermogen versterken om snel te handelen en uitdagingen op lange termijn aan te gaan.

De onderzoeker benadrukt dat volledige werkgelegenheid en vermindering van de sociale ongelijkheden noodzakelijke voorwaarden zijn voor het welslagen van deze uitdagingen, maar dat de huidige ontwikkelingen niet bevorderlijk zijn voor de vervulling van deze twee voorwaarden.

Naast de voorwaarden die Jurgen Randers stelt, is er nog een voorwaarde om niet de slechtste weg in te slaan: voldoende mensen, groepen en organisaties moeten stelling nemen tegen het kortetermijnbeleid dat het economisch apparaat weer op de suïcidale weg wil brengen. Bovendien is het noodzakelijk dat deze mensen en organisaties zich gezamenlijk en solidair mobiliseren om zichzelf een kans te geven de zaken te keren. Want het lot dat de in dit tweede rapport van de Club van Rome vastgestelde behoeften bedreigt, is hetzelfde als dat van het vorige rapport: rook en spiegels en degradatie. De krachten die zich verzetten tegen elke beperking van de ontwikkeling van de industriële macht zijn sterker dan ooit en vertonen geen tekenen van ophouden om plaats te maken voor de lokale alternatieven die hier en daar te zien zijn.

Het creëren van een machtsevenwicht tegen het productivisme is onontbeerlijk. Het veronderstelt zelf een voorafgaand akkoord over de na te streven onderwerpen en de te respecteren ritmes. In dit geval wijzen de analyses van de Club van Rome erop dat in de komende jaren een radicale verandering, in de orde van een ommekeer, nodig is. Strategieën van kleine stappen en aanpassingen in de marge moeten worden gezien voor wat zij werkelijk zijn: obstakels voor het ontstaan van de noodzakelijke krachten en ideeën, zoals het oxymoron « duurzame ontwikkeling » was en is.

J‑B G

 

Notes et références
  1. Fairfield Osborn, La planète au pillage, Paris, Actes Sud, (1948), 2008
  2. N. Georgescu-Roegen, La décroissance. Entropie – écologie – économie, Paris, Sang de la Terre, (1979), 2ème édition, 1995, p. 91.
  3. En ligne sur www.clubofrome.org

Espace membre

Leden