Kernenergie: een politieke keuze uit de jaren vijftig… nog steeds operationeel

Illustré par :

Op 8 december 1953 hield de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower een historische toespraak voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Hij stelt voor het programma « Atomen voor Vrede » te lanceren. Zijn doel is duidelijk : zijn landgenoten en de hele wereld te overtuigen van de uitzonderlijke voordelen van kernenergie. Het is niet alleen een ongeëvenaard afschrikmiddel, maar ook een ongeëvenaard middel om elektrische energie op te wekken wanneer het voor zuiver civiele doeleinden wordt gebruikt. Dit was de geboorte van de slogan « kernenergie, te goedkoop om te meten », die een onbeperkte energie-overvloed inluidde.

Reeds in 1953 stelde de President van de Verenigde Staten voor dat de ontwikkelde landen zouden profiteren van de Amerikaanse nucleaire technologie en industriële know-how. Het Manhattan-project, dat de ontwikkeling van de atoombom en de verschrikkelijke toepassing ervan in Hiroshima en Nagasaki mogelijk heeft gemaakt, heeft aanzienlijke financiële middelen opgeslokt; het is logisch dat men de ontdekkingen die het mogelijk heeft gemaakt rendabel wil maken en tegelijkertijd, in de context van de Koude Oorlog, zijn invloedssfeer wil uitbreiden en consolideren. De Franse Commissie voor Atoomenergie (AEC), een civiele instelling die grotendeels onder militaire controle staat, neemt steeds meer initiatieven en geeft aanzienlijke bedragen uit om civiele toepassingen van kernenergie te ontwikkelen. In 1957 richtte de ACS zijn Plowshare-divisie op om het veilige gebruik van kernenergie te demonstreren. Het jaar daarop reisde de vader van de H‑bom, Edward Teller, naar Alaska om de geboorte aan te kondigen van Project Chariot, een plan om een nieuwe haven uit te hakken in de kustlijn van Alaska door zes H‑bommen tot ontploffing te brengen. Tegelijkertijd worden met het project voor de ontwikkeling van een vliegtuig dat door kernenergie wordt aangedreven miljarden dollars verspild.

Geen van deze projecten is tot een goed einde gebracht, maar zij geven een indicatie van de heersende stemming. Het was in die tijd niet politiek correct om vraagtekens te zetten bij wat als vanzelfsprekend werd gepresenteerd: kernenergie is potentieel heilzaam voor de mensheid en de nucleaire technologie moet worden ontwikkeld om aan de legitieme verwachtingen van de bevolking te voldoen. Dwight Eisenhower beperkte zich in 1953 niet tot enthousiaste en veelbelovende verklaringen; hij stelde de oprichting voor van een internationaal instrument voor de bevordering van kernenergie voor civiele doeleinden en de controle op het gebruik van nucleaire materialen: het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA).

1 De IAEA als instrument voor de bevordering van kernenergie

De IAEA werd op 23 oktober 1956 officieel opgericht door 81 landen. De statutaire rol van de Commissie bestaat erin te zorgen voor een veilig en vreedzaam gebruik van kernenergietechnologie en ‑wetenschap. Daartoe is de IAEA belast met de inspectie van bestaande installaties om het vreedzaam gebruik daarvan te waarborgen; zij publiceert aanbevelingen en analyses voor de veiligheid van diezelfde installaties in een ontwikkelingsperspectief dat nooit in twijfel is getrokken, zelfs niet na Tsjernobyl en Fukushima.

Na de ratificatie van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) in 1968 kon de IAEA, die logischerwijs verantwoordelijk is voor de uitvoering ervan, niet voorkomen dat India, Pakistan en Israël kernmachten werden. Zij heeft haar rol als waakhond van de zogenaamde civiele nucleaire industrie veel doeltreffender vervuld door de gevolgen van ongevallen en twijfelachtige praktijken die tot besmetting en bestraling van bevolkingsgroepen hebben geleid, systematisch te minimaliseren. De IAEA heeft een effectief wapen om dit te doen. Sinds 1959 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een overeenkomst met de IAEA, waarbij de WHO zich ertoe verbindt om alleen na overleg met de IAEA in het openbaar te communiceren over de gezondheidsrisico’s van blootstelling aan radioactieve straling.(1)

In 1995 werden de handelingen van een door de WHO georganiseerd symposium over de gevolgen van de ramp van Tsjernobyl door de IAEA verboden voor publicatie. Dit symposium bracht meer dan 700 artsen bijeen en meldde dramatische genetische gevolgen die sindsdien algemeen zijn bevestigd.

2 De ICRP als bewaker van de tempel

Onder impuls van de Amerikaanse National Council on Radiation Protection, die in 1946 werd opgericht om rekening te houden met de nieuwe radioactieve risico’s voor het leger en de onderzoeksinstellingen, werd in 1950 een internationale commissie opgericht om stralingslimieten voor te stellen die door werknemers en het publiek niet mochten worden overschreden. Op dat moment was er weinig informatie beschikbaar over de effecten van langdurige blootstelling aan lage doses. De schade die wordt veroorzaakt door acute doses straling trok de aandacht van wetenschappers. In dit verband werd in de ICRP-aanbevelingen de nadruk gelegd op het begrip aanvaardbare dosis.

De basisbeginselen van de ICRP-aanbevelingen zijn als volgt:

- Rechtvaardiging: het nut van een praktijk die tot blootstelling leidt, moet worden aangetoond;

- optimalisatie: de overeenkomstige blootstelling moet zo laag mogelijk zijn, ook bekend als het ALARA-beginsel (as low as reasonably achievable)

- Beperking (er worden grenswaarden voorgesteld die overeenkomen met een « aanvaardbaar » risico).

De mens kan echter niet geheel afzien van het gebruik van ioniserende straling. In de praktijk bestaat het probleem er dus in de stralingsdosis zodanig te beperken dat het gecreëerde risico aanvaardbaar is voor het individu en voor de bevolking. Deze dosis wordt de « toelaatbare dosis » genoemd. Volgens de ICRP moet de last voor de samenleving aanvaardbaar en gerechtvaardigd zijn, gezien de « toenemende voordelen die zullen voortvloeien uit de uitbreiding van de praktische toepassingen van atoomenergie « .

In het begin van de jaren zestig, toen de grote kernmachten (VS, VK, USSR, Frankrijk) het aantal atmosferische atoomproeven opvoerden, veroorzaakte het vrijkomen van dodelijke radio-isotopen wereldwijd miljoenen slachtoffers, zonder enige reactie van de ICRP. Karl Z Morgan, voormalig hoofd van de ICRP, windt er geen doekjes om:  » In die tijd werkten de meeste ICRP-leden rechtstreeks samen met de militaire nucleaire industrie of ontvingen zij het grootste deel van hun onderzoeksfinanciering van de industrie. Ongetwijfeld hebben ze het opgegeven de hand te bijten die hen voedde ! « .

De ICRP heeft de grenswaarden voor blootstelling aan straling regelmatig verlaagd, maar altijd met veel getreuzel en zonder de in de jaren 1950 aangenomen beginselen ter discussie te stellen.

3 Het Euratom-Verdrag of kernenergie tegen democratie

Parallel aan het Verdrag van Rome, waarbij de Europese Unie werd opgericht, werd in 1957 door de toenmalige zes Lid-Staten een ander verdrag, het Euratom-Verdrag, aangenomen, dat tot doel had bij te dragen tot de ontwikkeling van de kernenergie door de oprichting van een Gemeenschap voor Atoomenergie.
Artikel 1 van dit verdrag bepaalt dat  » de Gemeenschap (voor Atoomenergie) heeft tot taak, door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle vorming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de lidstaten en tot de ontwikkeling van de handel met andere landen « . Geheel in de geest van de jaren vijftig heeft het Euratom-Verdrag in bijna 60 jaar nooit een noemenswaardige hervorming ondergaan. Een logische hervorming had al lang moeten plaatsvinden: de besluiten die in het kader van het Verdrag worden genomen, met name op het gebied van stralingsbescherming, vallen volledig buiten de controle van het Europees Parlement. Zij wordt alleen geraadpleegd door de Europese Commissie en haar standpunten worden over het algemeen genegeerd of zelfs veracht. Er is geen reden waarom het medebeslissingsmechanisme, zelfs met zijn zwakke punten, nooit in de werking van Euratom had mogen worden ingevoerd.

Naast institutionele steun voor kernenergie voorzag het Verdrag in concrete mechanismen voor financiële, onderzoeks- en internationale samenwerking. Het Euratom-leningsmechanisme maakte in de jaren 1960–1970 en de jaren 1980 tot 1987 een aanzienlijke financiering van investeringen in de nucleaire industrie mogelijk. Via de kaderprogramma’s voor onderzoek en ontwikkeling hebben de aan kernenergie bestede middelen de afgelopen decennia bovendien de helft uitgemaakt van het totaal dat aan alle energiebronnen is toegekend.

De bevoorrechte status van kernenergie ten opzichte van andere vormen van energie blijft niet tot deze aspecten beperkt. De wetgeving inzake de bescherming tegen radioactieve straling wordt aangenomen in het kader van het Euratom-Verdrag en is als zodanig niet onderworpen aan algemene milieubeschermingsbeginselen, zoals het voorzorgsbeginsel. De basisprincipes van stralingsbescherming zijn die welke door de ICRP (zie hierboven) in de jaren 1950 zijn aangenomen en aanbevolen, in een tijd dat kernenergie geacht werd de « mogelijke » schade te compenseren met « onbetwistbare » voordelen. Ze beschermen de nucleaire industrie meer dan de mensen.

Ondanks pogingen om het voortbestaan van dit verdrag in twijfel te trekken, met name door Oostenrijk, kon er geen echt debat over dit onderwerp plaatsvinden. Europa, dat zo gehecht is aan zijn ordo-liberale beginselen en met name aan dat van een markt waar de concurrentie vrij en onvervalst is, zou logischerwijze een einde moeten maken aan het bestaan van een verdrag dat een geprivilegieerde status en exploitatievoorwaarden toekent aan een vorm van elektriciteitsproduktie die door vele Lid-Staten en door een meerderheid van de Europeanen wordt afgewezen.

Notes et références
  1. *En outre, l’OMS ne peut mener de projet de recherche susceptible de nuire au développement de l’industrie nucléaire qu’en collaboration avec l’AIEA.Le paragraphe 29 des recommandations publiées en 1958 et révisées en 1962 reflète parfaitement l’esprit de l’époque. « Toute modification du milieu dans lequel l’homme s’est développé peut entraîner l’apparition d’effets nocifs. C’est pourquoi on admet qu’une exposition prolongée à des rayonnements ionisants, venant s’ajouter à l’irradiation naturelle implique certains risques ».

Espace membre

Leden