Aan het eind van de internationale investeringsconferentie die op 29 en 30 november in Tunis is gehouden, hebben de Franse en de Belgische regering aangekondigd dat zij een deel van hun vorderingen op Tunesië zullen omzetten in investeringsprojecten, voor bedragen van respectievelijk een miljard en drie miljoen euro. Voor de CADTM zijn deze schuldswaps een vergiftigd geschenk.
Indien tot de omzetting van een deel van de Tunesische schuld in investeringen wordt besloten op grond van rentabiliteitscriteria voor Franse en Belgische bedrijven en niet op grond van de behoeften van de Tunesische bevolking, dan is dat vooral vergelijkbaar met het witwassen van een schuld die in hoge mate verfoeilijk is — omdat zij onder het autoritaire regime van Ben Ali is vergaard — en die het verdient om zonder meer te worden kwijtgescholden. Bovendien werd tegelijk met deze schuldenruil de samenwerking tussen België en Tunesië op het gebied van het beheer van de migratiestromen aangekondigd, wat doet vermoeden dat de twee maatregelen met elkaar verband hielden.
Op 1 februari 2017 heeft de Belgische regering, bij monde van haar minister van Financiën Johan Van Overtveldt, tijdens een parlementaire vragensessie een aantal elementen verduidelijkt met betrekking tot deze schuldconversie. De regering heeft zich ook uitgesproken over de resolutie die de Belgische Senaat in juli 2011 heeft aangenomen en die een dode letter is gebleven, ook al werd daarin opgeroepen tot een moratorium op de terugbetaling van de Belgische schulden aan Tunesië, een audit van die schulden en de kwijtschelding van de als weerzinwekkend aangemerkte schulden. In dit opzicht is het standpunt van de regering ontstellend. Het stelt dat de resolutie van de Belgische Senaat niet werd uitgevoerd omdat « . de Club van Parijs (club van de 20 grootste schuldeisers) en de internationale financiële instellingen zijn van mening dat Tunesië in staat is zijn schulden terug te betalen » ; zij voegt hieraan toe dat de Tunesische autoriteiten hierom niet hebben verzocht.
Het is echter de erkenning van het verfoeilijke karakter van de door Ben Ali aangegane schuld die in deze parlementaire resolutie van belang is en die rechtmatig zou moeten leiden tot de kwijtschelding van de aan Tunesië verschuldigde bedragen. Bovendien is de Club van Parijs een informeel orgaan en is België niet verplicht de richtsnoeren ervan na te leven. Dat de opeenvolgende Tunesische regeringen sinds de revolutie niet hebben aangedrongen op zinvolle maatregelen om de verfoeilijke schuldenlast aan te pakken, komt doordat zij geen beleid hebben gevoerd dat afwijkt van het beleid van Ben Ali en dat zou breken met de liberale dictaten van de internationale financiële instellingen en de regeringen van de westerse mogendheden, waartegen het Tunesische volk in 2011 in opstand is gekomen.
Wat de houdbaarheid van de schuld betreft, zij eraan herinnerd dat het IMF tussen 2010 en 2015 grotendeels optimistische ramingen van de Griekse overheidsschuld heeft gemaakt, die voortdurend werden tegengesproken naarmate de crisis in het land zich verdiepte als gevolg van de schadelijke interventies van de trojka, waarvan de instelling onder leiding van Christine Lagarde een pijler is. Recente ontwikkelingen in de Tunesische overheidsfinanciën wijzen erop dat de schuld onhoudbaar is: terwijl de begrotingswet van 2016 voorzag in een schuldquote van 53,2% van het bbp, is deze uiteindelijk opgelopen tot 62,1%, terwijl het land het risico loopt een lening van 500 miljoen dollar van Qatar niet terug te betalen. De ontwikkeling van de Tunesische schuld sinds 2011 laat zien dat deze is blijven stijgen en dat de terugbetaling ervan door opeenvolgende regeringen wordt gebruikt om bezuinigingen te legitimeren, waardoor uitgaven in belangrijke sectoren zoals gezondheidszorg, onderwijs en huisvesting worden verhinderd.
De Belgische minister van Financiën voert ook aan dat de schuld van België aan Tunesië niet verfoeilijk is omdat « Meer dan de helft van deze schuld, d.w.z. ongeveer 15 miljoen euro, wordt gefinancierd door een staatslening van 25 juni 2006, die werd gebruikt om de saneringswerkzaamheden in de baai van Sfax te financieren. In plaats daarvan hielpen de Belgische kredieten het autoritaire regime van Ben Ali in stand te houden door het te legitimeren en het in staat te stellen meer middelen vrij te maken voor repressie tegen de bevolking. De lening van juni 2006 werd toegekend aan een regime dat geen respect heeft voor democratie en fundamentele mensenrechten en moet derhalve als weerzinwekkend worden beschouwd.
De Belgische regering wil niet alleen een verfoeilijke schuld witwassen door deze om te zetten in investeringsprojecten, maar stelt deze maatregel ook afhankelijk van « de organisatie van een terugkeerbeleid voor migranten ». Voor de CADTM is dit een onaanvaardbare maatregel. Wij bevestigen opnieuw onze steun voor de vrijheid van verkeer en vestiging voor allen zonder discriminatie.
Ten slotte kondigde de regering aan dat de verschuldigde rente op het kapitaal van de omgezette schulden zal worden opgenomen in de officiële ontwikkelingshulp (ODA) van België. Het is gewoon een kunstmatige verhoging van de ODA door een eenvoudige boekhoudkundige oefening. Meer in het algemeen vraagt de CADTM dat een einde wordt gemaakt aan het beleid dat Tunesië in een afhankelijkheidsrelatie brengt met de landen van het Noorden in het algemeen en met Frankrijk, België en de Europese Unie in het bijzonder. In België zouden twee eerste stappen in die richting de uitvoering van de in juli 2011 aangenomen senaatsresolutie zijn en de steun van de autoriteiten voor het in juni 2016 in het Tunesische parlement ingediende wetsvoorstel waarin wordt opgeroepen tot de instelling van een auditcommissie voor de Tunesische overheidsschuld en tot een opschorting van de schuldaflossingen totdat deze commissie haar resultaten heeft geleverd.
Robin Delobel