Ze doen niet — allemaal hetzelfde — alles wat ze willen

Over de onwettigheid om het dragen van maskers overal op te leggen

Op 12 januari 2021 heeft de Franstalige Politierechtbank van Brussel een verdachte berecht die beschuldigd werd van  » het niet nakomen van deverplichting om als persoon van 12 jaar of ouder op een van de in voornoemd artikel bedoelde plaatsen de mond en neus met een masker of een ander kapsel te bedekken.

De door het ministerie gekozen rechtsgrondslag voor de handhaving van deze verplichting tot het dragen van een masker zijn de artikelen 182 en 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid. Artikel 182 bepaalt in grote lijnen dat de minister (en ook de burgemeester) in gevaarlijke omstandigheden, om de bescherming van de bevolking te waarborgen, mensen kan dwingen blootgestelde gebieden te verlaten, een verblijfplaats kan toewijzen of elke verplaatsing van de bevolking kan verbieden.

Het Tribunaal antwoordt de minister, en het is eerlijk om te zeggen dat het er geen doekjes om windt:  » Het zal moeilijk zijn om in de parlementaire behandeling van de wet van 15 mei 2007 enige discussie te vinden over de mogelijke algemene en onbeperkte draagwijdte die de minister aan deze bevoegdheid zou kunnen geven. Integendeel, uit de parlementaire behandeling blijkt dat deze bepaling bedoeld was om de minister in staat te stellen ad hoc-besluiten te nemen voor rampen die in tijd en ruimte gelokaliseerd zijn, zoals bijvoorbeeld ongevallen in kerncentrales « .

« Volgens het Openbaar Ministerie impliceert het feit dat de minister de bevoegdheid zou hebben om alle reizen te verbieden, de bevoegdheid om daaraan voorwaarden te verbinden, volgens het gangbare adagium « wie meer kan, kan ook minder doen ».  »

En het hof is ironisch:  » Een dergelijk argument wekt verbazing, gezien de restrictieve toepassing van het strafrecht. Volgens de redenering van het openbaar ministerie zou de rechter, die in bepaalde soorten zaken een vaste gevangenisstraf kan opleggen, dus alleen op werkdagen of alleen in het weekend gevangenisstraf kunnen opleggen, of de gevangenisstraf tot een bepaalde gevangenis beperken. Een dergelijk besluit zou een absoluut misbruik van macht zijn « .

Het Hof wijst erop dat deze oneigenlijke uitbreiding van de werkingssfeer van het strafrecht ten koste gaat van de veiligheid van de burgers en dat het aan de wetgever zelf is om de leemte in de tekst op te vullen: « . Er zij aan herinnerd dat afwijkingen van de grondrechten en fundamentele vrijheden, indien zij in uitzonderlijke gevallen zijn toegestaan door hogere normen, zowel internationale als constitutionele, hun oorsprong moeten vinden in normen van juridische aard, en zo restrictief mogelijk moeten worden geïnterpreteerd. In dit geval, als de gezondheidssituatie waarmee de wereld sinds december 2019 wordt geconfronteerd, en in het bijzonder in België sinds februari en maart 2020, ernstig is, moet worden opgemerkt dat de wetgever heeft afgezien van wetgeving om de beperkende maatregelen die door de opeenvolgende ministers van Binnenlandse Zaken zijn uitgevaardigd, toe te staan  » (…)

« Bovendien heeft de jurisprudentie van andere hoven en rechtbanken waarop het Openbaar Ministerie zich beroept, geen betrekking op het dragen van maskers, maar op het verbod om zich te verplaatsen » (…) ». Artikel 12, lid 3, luidt: « De bovengenoemde rechten mogen aan geen enkele beperking worden onderworpen, behalve aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien, noodzakelijk zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de openbare veiligheid, dan wel van de rechten en vrijheden van anderen, en in overeenstemming zijn met de andere rechten die in dit Verdrag worden erkend.  »

 » Hieruitvolgt dat een beperking van de vrijheid van verkeer aan drie cumulatieve voorwaarden moet voldoen, namelijk dat zij op een wet moet berusten, noodzakelijk moet zijn en verenigbaar moet zijn met andere rechten  » (…) ». Het is echter duidelijk dat het merendeel van de in het ministerieel besluit vervatte maatregelen slechts een vaag verband heeft met het vrije verkeer, een verband dat alleen een sofist als vaststaand zou kunnen beschouwen  » (…) Het is ook duidelijk dat de maatregelen die de minister heeft genomen om de bewegingsvrijheid te beperken, afbreuk doen aan andere rechten en vrijheden, bijvoorbeeld de vrijheid van vergadering, zonder dat zij daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd bij artikel 182 van de wet van 15 mei 2007 .

 » Wat meer in het bijzonder het dragen van maskers betreft, is het ook duidelijk dat de minister verschillende situaties op dezelfde manier regelt, namelijk de gevallen waarin mensen zich alleen op straat bevinden of zich juist in een straat met veel burgers bevinden. Verschillende situaties op dezelfde manier oplossen is een schending van de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie .

 » Hoewel het dragen van een masker een morele plicht blijft, en in bepaalde gevallen kan worden opgelegd, bijvoorbeeld op grond van de bevoegdheid van de rechter om toezicht te houden op de terechtzitting, kon een dergelijke bepaling niet door de minister worden vastgesteld in het kader van de uitvoering van de wet van 15 mei 2007 « .

« Het voorkomen ten laste van [du prévenu] is derhalve niet vastgesteld . « Om deze redenen spreekt het Hof [le prévenu] vrij van de aanklacht.

Hieruit blijkt dat wanneer de uitvoerende macht lijdt aan totalitaire prurits, de rechterlijke macht dit nog kan tegenhouden…

Espace membre

Leden